ONRECHTVAARDIGHEID
Aan het stukje van Frits Abrahams Scheef mondje in NRC DE WEEK van dinsdag 22 april 2014 kleeft een naar smaakje, hoe goedbedoeld het ook moge lijken. Het gaat over de overleden katholieke bisschop Gijsen die zijn handen niet zou hebben kunnen thuishouden bij kleine jongetjes. De advocaat Jan Vlug nam het op voor Gijsen omdat Gijsen zonder deugdelijk bewijs zou zijn veroordeeld.
Abrahams is het in wezen eens met Vlug, getuige de laatste zin in zijn stuk ‘Maar aan een ramp behoeft nog geen onrechtvaardigheid te worden toegevoegd’. Door Abrahams wordt in twijfel getrokken dat het slachtoffer vele jaren later de dader uit een foto in de krant aan de hand van het zo kenbare scheve mondje van Gijsen zou kunnen hebben herkend. Abrahams veronderstelt daarentegen dat die scheefgetrokken mond veroorzaakt zal zijn door het kreunen van genot bij de daad. Hij komt mede daarom met de advocaat Vlug tot de conclusie dat het bewijs onvoldoende geleverd is en dat Gijsen daarmee onrechtvaardigheid is aangedaan.
Een paar zaken vallen op. Allereerst is het geheugen van jonge kinderen beter dan dat van volwassenen. Verder kan ik mij niet voorstellen dat een scheve mond in alle gevallen eenzelfde indruk geef, dat het de herinnering aan het gezicht er omheen zou vervagen, er geen waarneembare verschillen tussen scheve monden kunnen zijn. Voor hetzelfde geld kan men zeggen, zodra iemand lacht verhindert dit dat hij later nog zou kunnen worden herkend. Daarbij komt dat Gijsen inderdaad een scheve mond had, mijns inziens niet zozeer als uitdrukking van genot, eerder als blijk van afkeuring daarvan. Wat daarvan zij, of deze zelfkastijding bevrediging gaf, sublimerende in genot, dieptepsychologen kunnen hier ongetwijfeld meer over verklaren.
Het lijkt mij meer voor de hand te liggen dat de scheve mond van Gijsen een zo wezenlijk bestanddeel van zijn fysionomie vormde dat hij daaraan kon worden herkend, zoals ook een litteken dezelfde functie vervult. Ik ben het wel met Vlug en Abrahams eens dat getwijfeld kan worden aan een sluitend bewijs in juridische zin. Maar daarbij wordt vergeten dat in het recht verschillende vormen van bewijslevering bestaan. Het verst gaat het strafrecht, dat dwingend bewijs vordert uit bescherming van de verdachte burger tegen de almachtige staat. Die bescherming tegen de staat wordt in het belastingrecht hinderlijk, niet praktisch geacht en daarom volstaan wordt met het aannemelijk maken van de feiten. In het tuchtrecht gaat het vaak om fouten van beroepsbeoefenaren die dan door deskundigen worden beoordeeld op de juistheid van hun gedragingen.
Om terug te komen op Gijsen, het kan zijn dat er een vergissing in het spel is, die mogelijkheid kan men nooit uitsluiten, maar in dit geval vind ik dat het risico van de vergissing bij Gijsen ligt die met zijn handelwijze een kerk zo in diskrediet heeft gebracht. Dat zal ook de klachtencommissie commissie zo gevoeld hebben. Dat risico behoort in dit geval niet bij het slachtoffer te liggen, waarvan niet in discussie is dat hij van de kerk te lijden heeft gehad. Het oordeel van de advocaat Jan Vlug lijkt mij in dit geval iets te vlug.