The Naive and Sentimental Lover door John le Carré
Van een vriend kreeg ik het boek dat hierboven als titel vermeld staat. Hij zag daarin overeenkomsten met mijn eigen romans, althans wat betreft het begin. John le Carré, pseudoniem van David Cornwell, beschouwde het als zijn beste boek, terwijl het veel minder succes had dan sommige van zijn andere boeken, waarvan de bekendste zijn The Spy Who came in from the Cold, Tinker Tailor Soldier Spy en Smiley’s People. John le Carré werkte vijf jaar in de Britse diplomatieke dienst, gedurende welke hij de boeken Call for the Dead, A Murder of Quality en The Spy Who came in from the Cold schreef.
Het boek The Naive and Sentimental Lover gaat niet over spionnage, zoals zijn andere boeken. Het gaat over Aldo Cassidy, een geslaagde zakenman, die fortuin heeft gemaakt met kinderwagens voorzien van een veiligheidsrem. Zijn vader, Old Hugo, een flamboyante, zijn zoon altijd nog belerende figuur, probeerde het met het uitbaten van hotels, met meer en minder succes, zoals uit het verhaal op te maken valt. Aldo Cassidy is getrouwd met Sandra, heeft met haar twee zoons Mark en Hugo, is met zijn achtendertig jaar de beminnelijke leider van zijn kinderwagenimperium, wiens woorden alleen thuis verkeerd kunnen vallen. Zodoende verzwijgt hij voor zijn echtgenote, met wie hij een plichtmatige verhouding heeft gekregen, uitstapjes gedreven door een heimelijke wens. Het boek begint met de mededeling aan zijn vrouw dat hij naar Bristol moet voor zoiets als stadsplanning, voorgevende locale politieke aspiraties te hebben. Zijn vrouw kan niet mee volgens Aldo, zij drijft immers haar kliniek, kennelijk uit liefdadigheid. In werkelijkheid bezichtigt Cassidy een manor house genaamd Haverdown, een vervallen buiten dat zijn romantische verlangens heeft gewekt. Daar ontmoet hij een duister echtpaar, Shamus en zijn bloedmooie vrouw Helen, die het kasteeltje hebben gekraakt. Shamus, een soort David Bowie achtige figuur, is een schrijver die na een writers block bij zijn uitgever Dale in ongenade moet zijn gevallen. Shamus moet in de steenrijke Cassidy zijn verlosser zien. Cassidy raakt in de ban van Shamus die hem de ogen opent en met zijn magie hem verlost van de many too many, ofwel in goed Nederlands ‘het klootjesvolk’. Shamus is de getormenteerde, gekwelde kunstenaar zoals de eenvoudige man die uit overleveringen meent te herkennen, voor wie het leven te benauwd is, zich van wet of moraal niets hoeft aan te trekken en zo ontzag afdwingt bij hem die altijd in het keurslijf heeft moeten lopen. Zo eigent Shamus zich Aldo Cassidy toe als zijn beschermheer, die zich moet voegen naar de grillen van de grote kunstenaar, de ziener, alles onder het blazoen van de grote liefde voor elkaar. Het kan niet anders dan dat zoiets uit de hand loopt. Want met de inzet van Helen als de begeerlijke vrouw, die Aldo Cassidy zijn echtgenote Sandra, the bosscow, moet doen vergeten, overspeelt Shamus zijn hand door Helen aan Cassidy uit te huwelijken.
In dit groteske verhaal, waarin Aldo Cassidy onder de bekoring, de magie van Shamus raakt, hij zich laat vernederen als kasstijding voor zijn zakelijke succes, spelen Wahrheit und Dichtung zich afwisselend af. Waarom John le Carré dit zijn beste boek vond lijkt voer voor psychologen. Groten als Nietsche, Klopstock en andere namen uit de Duitse literatuurgeschiedenis worden als Spielerei ten tonele gevoerd, waarmee het nihilisme van Shamus geduid zou moeten worden, die met zijn bizarre gedrag zijn leegheid moet verbloemen.
In de Latijnse cultuur zou een dergelijke ontwikkeling moeten uitlopen op een noodlottig drama, zoals bijvoorbeeld in de Franse film La femme d’à côté. Zelf bij het lezen van het boek dacht ik aan een afloop à la Harold Pinter, die een meester was in het verbeelden van de verborgen drijfveren in de mens. Het lijkt erop of John le Carré dat uit de weg is gegaan. Alsof hij is teruggedeinsd voor iets dat voor de hand lag. Vreemd genoeg krijgt het slot daardoor iets onbevredigends. Na zoveel onzinnig, grotesk gedrag lijkt een terugkeer naar een zekere rede niet voor de hand te liggen.
Het blijft de vraag wat John le Carré met het boek heeft willen uitbeelden. Wellicht de vraag naar de zin van het leven, die de burgerman minder te zeggen heeft, maar de gemankeerde kunstenaar zoveel te meer.