Het Amsterdams studentencorps vierde zijn lustrum. Dat ging niet ongemerkt voorbij. Luidkeels werden leuzen geschreeuwd. Vrouwen waren hoeren, alleen geschikt om daarmee de wildste uitspattingen te beleven. De media stonden er bol van. Het was ook komkommertijd. Op de teevee werd er een heel onderwerp aan gewijd. Een gewezen studente haalde haar gram dat zoiets in deze tijd nog kon gebeuren. Een ex corpslid, schrijver geworden, liet er ook zijn licht over schijnen. De hoop bij al deze verontwaardiging, geweeklaag was dat als die jongens het voor hun kiezen zouden krijgen het nooit meer zou gebeuren.
Ik heb wat dat betreft slecht nieuws. De mensheid bestaat in vele gedaanten, je hebt bedeesden, brutalen om er slechts twee van te noemen. De één smult van wat de ander viezigheid noemt. Er wreekt zich ook de misvatting dat aan de vrouwelijke soort geen smetten kleven. In den vreemde heb ik Hollandse meiden, die misschien dachten daar niet verstaan te worden, verhalen horen vertellen waar die Amsterdamse ballen een puntje aan konden zuigen, en de jongens die ze om zich heen verzameld hadden stil van werden.
Al die fatsoensrakkers die zich nu weer zo verschrikkelijk opwinden beseffen kennelijk niet dat ze zich laten gebruiken. Die jongens en meiden willen choqueren. Zonder aanstoot is er geen lol.
Ik besprak het gebeuren met mijn metgezellin en dacht haar te choqueren met mijn eigen studententijd. Voor vrouwen was in de sociëteit geen plaats. Als er dan toch zo iemand de trap op kwam hoorde men het gejoel in de conversatiezaal Geen gleuven hier!
Ik kwam bedrogen uit. Mijn metgezellin lachte tranen met tuiten. Die Amsterdamse jongens zouden zich met haar misrekend hebben. Hun hanengekraai zou in de wind zijn bestorven en het feest bedorven.