Blog Image

Celeste Lupus

Over dit weblog

Celeste Lupus schrijft over: literatuur, politiek, filosofie, recht, economie en wetenschap.

Strijdmethode

Recht Posted on Sat, March 03, 2018 16:16:58

NELSON MANDELA

Gisteren zag ik op teevee de film Nelson Mandela. Een prachtfilm. Vele gedachten kwamen in me op. Een grote geest, Nelson Mandela, die weerstand wist te bieden tegen de haat, tegen de wraak, oog om oog tand om tand. Hij had een ander beeld voor ogen, een vreedzaam welvarend land. Of zijn droom is uitgekomen blijft de vraag, maar zeker is dat hij veel bloedvergieten heeft voorkomen.

Hij verstootte zijn vrouw, Winnie Mandela, omdat die juist opriep tot wraak voor de vernederingen die zij had moeten ondergaan. Toch zullen ook andere gevoelens een rol gespeeld hebben. Haar gedrag als de vrouw van bleek uiteindelijk verre van onberispelijk te zijn geweest.

Het begin van de film vond ik eigenlijk het mooist. Nelson Mandela moest als advocaat de zwarte dienstbode verdedigen die van haar blanke mevrouw gestolen zou hebben. In plaats van luid verkondigend een betoog op de zetten over klassejustitie, simpelweg vernederde hij die blanke mevrouw De Kock door haar zoetsappig te vragen of die smerige onderbroek van zijn cliënte soms van haar was. Daar was geen kruid tegen gewassen. Mevrouw De Kock had geen weerwoord en nadat de moeilijk kijkende blanke rechter haar geen hulp kon bieden werd het haar te veel en verliet zij de zaal.

Afgezien van de gewelddadige opstand met de aanslagen tekent dit de man. Hij liet zien wat de waarde is van de wet. Er zijn niet velen die dit kunnen. Mandela had op te boksen tegen het vooroordeel dat nikkers kaffers zijn. Hij heeft het roer om kunnen gooien door zijn aanpak, die uiteindelijk wereldwijd, maar ook binnenslands bij de weldenkende blankies respect afdwong. President De Klerk zag het onhoudbare in van het vechten tegen die behendige zich niet provoceren latende dispuutheld.

Toch komt ook de blanke president van het gerechtshof in beeld, die Mandela en de andere kopstukken van het ANC niet tot de doodstraf veroordeelde. Dat was onder de omstandigheden van toen een moedige stap. Hij moet geweten hebben dat het hem niet in dank zou worden afgenomen. Hij ging in tegen het verkrampte, zette de deur op een kier die uiteindelijk zou openbarsten.

 



Sterven in vrijheid

Filosofie Posted on Wed, February 14, 2018 16:06:37

DONORWET

Na het aannemen van de donorwet door de Eerste Kamer was er in Nieuwsuur op de teevee een internist die tevreden vertelde dat hij er voor was. Volgens de internist waren er in de landen met het aangenomen systeem meer donoren beschikbaar. Waarom dat zo is werd niet duidelijk. Ik ken de cijfers niet, ik weet ook niet of het klopt. Het debat in de Eerste Kamer vond de internist interessant, maar hij kon of wilde er niets over zeggen.

Artsen en patiënten met falende organen zullen blij zijn, maar ik niet. Want al wordt een leven gered, een ander moet er voor sterven. Voor de goedwillende nabestaande zal de keuze een patiënt te redden niet moeilijk zijn. Anders gaat het nog bruikbare orgaan het graf of crematorium in. Die bijdrage aan de mensheid mag niet meer. Het menselijk lichaam is handelswaar geworden. De opmerking van de internist dat de nabestaanden nu met de keuze belast worden is veelzeggend. De internist wil vrijheid van handelen. Hij ziet op tegen dat ongemakkelijke gesprek. Het is niet aan hen om over leven en dood te beslissen.

Velen zullen zich bedreigd voelen. Het ligt voor de hand dat zij zich zullen laten registreren als niet beschikbaar. Dat is eigenlijk niet wat zij willen, het is een proteststem tegen de professionelen, de bestuurders, de regenten die bepalen wat goed of verkeerd is. Die beslissen aan de hand van de grote getallen, een geheel andere maatstaf dan de enkeling die met het geval te maken krijgt. Die enkeling wordt uitgeschakeld als een lastig te nemen drempel. Van nu af aan zal hij niet meer in vrijheid mogen sterven.



Jacques Brel

Literatuur Posted on Mon, January 22, 2018 13:31:51

OPFLIKKERING

In de Aveyron in Frankrijk is het hartje winter, midden januari. Elders is het ook winter, maar we zijn hier niet ver van Aurillac de hoofdstad van het departement de Cantal, het armste deel van Frankrijk. Het is daar steevast het aller-koudst als de teevee de weerkaart van Frankrijk toont. Het is de plaats waar de vondeling Remi zijn rondreis begint met zijn beschermer Vitalis, een zwerver die vroeger de beroemde Italiaanse zanger Carlo Balzani was. Zo vertelt ons het beroemde boek Sans Famille van Hector Malot. Het verhaalt over een wereld die ons vreemd moet zijn met een overheid die je van de wieg tot het graf verzorgt. Remi en Vitalis echter leefden in de negentiende eeuw en probeerden als straatartiesten te overleven.

Daar doet mij deze streek aan denken als het winter is. Je ziet geen mens en het enige wat in je opkomt is te schuilen. Al is het er in de zomer prachtig en zijn er ook wel toeristen, het biedt niet de oplossing voor de weinige werkgelegenheid die er is. Voor de liefhebber van de natuur is dat niet erg. Je moet je hier zelf vermaken en daar komen de meesten niet op af.

En als men hier verkeert hartje winter is het troosteloos, ondanks de herinnering aan de afgelopen zomer, het nog te lang duurt voordat in de lente de damp zal optrekken en de oudjes hun botten kunnen warmen. In de streek hier heeft de rivier de Lot niets lieflijks meer. Met de bruine modderstroom die het meevoert, afgegleden van hellingen waar de rots geen houvast meer biedt, jaagt het angst aan en verwacht je achter ieder gesteente, na iedere kronkeling in de weg geen mensen maar spookgestalten, kobolden, druïden, al naar gelang de mist het verkiest zich in een gedaante te vertonen.

Maar soms gebeurt er een klein wonder. In al deze troosteloosheid en de teevee allang geen uitkomst meer bood was er een klein berichtje over een voorstelling. Het zou gebeuren in de salle de fȇte, een vervallen feestzaaltje in het piepkleine dorpje Grand Vabre waar alle vermakelijkheid was opgeschort tot het verre voorjaar. In weinig feestelijke kledij kwam de schaarse bevolking er op af. Wie er optraden was onbekend. Een programma was niet voorhanden. De verwarming stond nog aan, maakte veel geraas en verspreidde een minder aangename lucht. Dat kon ook komen door de wasem uit de jassen van de bezoekers vermengd met de geur van de bezitter.

Het podium bood weinig opwekkends. De verhoging zou het wel houden, maar dat was het wel zo’n beetje. Wat er ging gebeuren bleef gissen. Zo nu en dan sloop door een triplex deur een schrale man met grijs piekhaar het podium op, pakte een gitaar, snoof er aan alsof het een onderhoudsbeurt nodig had, legde het weer neer alsof er niets mee te beginnen was.

Hij keurde de zaal met zo’n zestig mannen en vrouwen, zich gedragende als op een huishoudbeurs, geen blik waardig. Hoe lang het nog zou duren bleef ongewis, want in Frankrijk is het niet ongebruikelijk dat de voorstelling een uur later begint.

Maar daar kwam dan toch van achter uit de zaal een madame aanlopen die het op haar manier gemaakt leek te hebben. Ze klom wankele treedjes op naar de microfoon. Als présidente van de Association culture et patrimoine, de plaatselijke gezelligheidsvereniging, gebruikte ze weinig woorden om Manu en Sylvain te begroetten. Door het triplex deurtje was nu ook Manu tevoorschijn gekomen, die oogde als conferencier voor de buurtvereniging. De kwartiermaker met het grijze piekhaar moest Sylvain zijn.

Sylvain pakte de guitaar, begon er op te bonken wat weinig goeds voorspelde. Maar dat duurde niet lang. Wat volgde was een ode aan die veel te vroeg gestorven minnezanger. Manu was zichzelf, maar vooral Jacques Brel alsof die was herrezen. Sylvain ontpopte zich als een rasmuzikant, tokkelde swingende akkoorden, bruusk of zoetgevooisd al naar gelang de zang dat van hem vroeg. Met zijn kleine accordeon vertolkte hij de melodielijn in het lied Port d’Amsterdam, een meeslepende wals over de zelfkant in de haven, waar het leven weinig meer te bieden heeft dan het zinnelijke genot. Zijn mondharmonica bezong de weemoed van de eenzame mens.

De hier en daar wat rauwe stem van Manu leende zich voor de kreet van de mens die weinig goed kan doen, de verschoppeling die zich mooi voor wil doen. Manu zong met de hartstocht alsof hij ze allemaal beweende.

Maar hij begon met het lied van de stervende, le moribond:

Adieu Emile, curé, Antoine, ma femme. C’est dur de mourir au printemps tu sais. Je veux qu’on rit, qu’on danse, s’amuse comme des fous. Quand c’est qu’on me mettra dans le trou?

Vaarwel Emile, pastoor, Antoine, mijn vrouw. Te vergaan in de lente, dat is hard weet je. Jullie moeten lachen, dansen, als gekken te keer gaan. Wanneer ga ik in de kuil?

En daarna het lied les bourgeois:

Le coeur bien au chaud, les yeux dans la bière, chez la grosse Adrienne Montalant, avec l’ami Jo-jo, et avec l’ami Pierre, Jo-jo se prenait pour Voltaire, Pierre pour Casanova, moi je me prenais pour moi, et quand vers minuit passaient les notaires qui sortaient de l’Hotȇl ‘Des Trois Faisans’, on leur montrait notr’cul et nonbonn’s manières en leur chantant: les bourgeois c’est comme des cochons, plus ça devient vieux plus ça devient bȇte.

 

Helemaal in de stemming achter het bier, bij dikke Adrienne Montalant, met makkertjes Jo en Pierre, al twintig jaar lang, Jo was niet minder dan Voltaire en Pierre als Casanova, ik hield me groot, om middernacht kwamen de notarissen uit De Drie Fazanten, wij lieten ze ons poepertje ruiken en zongen: brave burgers zijn varkens hoe ouder hoe viezer.

Daarna les vieux:

Les vieux ne parlent plus, ne rȇvent plus, ne meurent pas, ils s’endorment un jour, ils se tiennent la main, ils ont peur de se perdre, et se perdre pourtant, celui des deux qui reste se retrouver en enfer, vous les verrez peut-ȇtre, vous les verrez parfois en pluie et en chagrin, en s’excusant déjà de n’ȇtre pas plus loin et fuir devant vous une dernière fois, la pendule d’argent qui ronronne au salon, qui dit oui qui dit non qui leur dit: J’attends.

 

De oudjes praatten, dromen, sterven niet meer, ze slapen in op een dag, bang elkaar te verliezen en dat gebeurt toch, hij of zij die er nog is komt in de hel, je hebt ze gezien misschien, soms in traan en met verdriet, met de schuld er nog te zijn, ze schuwen de zilveren pendule, die tikt in de salon en zegt ja, die tikt en zegt neen, die tikt in de salon en hen zegt ‘ik wacht’.

Manu nam een rust om zich ter verontschuldigen voor zoveel verdrietigheid. Sylvain steeg al improviserend boven zichzelf uit, waarna Manu tot zichzelf kwam, de draad weer oppakte. Hij zong het lied le plat pays:

 

Avec la mer du Nord pour dernier terrain vague, et des vagues de dunes pour arrêter les vagues, avec le vent d’ouest écoutez le tenir, le plat pays qui est le mien, avec des cathédrales pour unique montagnes et de noir clochers comme mats de cocagne, avec un ciel si bas qu’un canal s’est perdu, avec un ciel si gris qu’un canal s’est pendu, avec le vent du nord qui vient s’écarteler, avec le vent du nord écoutez le craquer, le plat pays est le mien, avec l’Italie qui descendrait l’Escaut, avec Frida la Blonde qui devient Margot, quand le vent est au rire quand le vent est au blé, quand le vent est sud écoutez le chanter, le plat pays qui est le mien.

 

Met de Noordzee waar helemaal niets is, de golvende duinen om te strijden tegen de golven, met de westenwind hoor hem tekeer gaan, met de kathedralen als bergen en torens om te beklimmen, met hangende luchten zo laag dat het kanaal er in zinkt, met grijze luchten dat een kanaal er in hangt, met de noordenwind die zich in vieren deelt, hoor hem gieren, het vlakke land is van mij, van Italië tot de Schelde, blonde Frida als Margot, als de wind door het koren gaat, de zuidenwind hoor hem zingen, het vlakke land is van mij.

Hier in deze zuidelijke riviervallei met rotsen en hellingen klonk dit lied over het vlakke land als een liefdesode aan een misdeeld kind. Het maakte diepe indruk. Zo ook het lied l’ivrogne :

Ami remplis mon verre, encore un et je vas, encore et je vais, non je ne pleure pas, je chante et je suis gai, mais j’ai mal d’être mois, buvons à ta santé, toi qui sais si bien dire qu’elle va revenir, tant pis si tu es menteur, je serais saoul dans une heure, buvons aux jeunes filles, qu’il me reste à aimer, buvons déjà aux filles que je vais faire pleurer, et tant pis pour les fleurs, qu’elles me refuseront, je serai saoul dans une heure, buvons à la putain, qui m’a tordu le cœur, buvons nuit après nuit, puisque je serai trop laid pour la moindre Sylvie, buvons puisqu’il est l’heure, je serai bien dans une heure, je serais sans espoir, ami rempli mon verre.

 

Vriend vul mijn glas, nog één en ik zal gaan, nog één en ik ga, ik huil niet, ik zing en ben vrolijk, maar ik ben niet helemaal mezelf, laat ons drinken op jouw gezondheid, jij die het allemaal zo goed weet, ze zal terugkomen, als je liegt het zou wat, ik ben bezopen over een uur, we drinken op de meisjes, die er nog zijn waar ik van kan houden, we drinken alvast op de meisjes die me niet zien staan, de bloemen die ze niet willen hebben, het zou wat, ik ben bezopen over een uur, we drinken op het neuken, dat me zo aan het hart gaat, laat ons drinken nachtenlang, ik ben te lelijk zelfs voor Sylvie, laten we drinken tot het tijd is, ik zal niet weten wat te doen, vriend vul mijn glas nog eens.

Plotseling was het afgelopen. De aanwezigen hadden anderhalf uur lang ademloos geluisterd, zonder enige nies of kuch. Manu en Sylvain waren er doorheen. Het was niet anders. We keerden huiswaarts. Het weer was afschuwelijk. Geen mens vertoonde zich op de weg. Maar na de liederen, de chansons van Jacques Brel, voelden we ons hier minder verlaten.



Huidskleur

Politiek Posted on Fri, November 24, 2017 16:09:50

FOLKLORE IN DOKKUM

“Waarom schamen die zwarten zich zo voor hun huidskleur?”

“Wat! Hoe durft u dat te zeggen! Een bevolkingsgroep die zo geleden heeft onder de slavernij!”

“Bestaat die slavernij nog steeds?”

“Neen, natuurlijk niet. Maar ze worden vernederd. Ik denk dat het wel klopt dat ze minder kansen hebben.”

“Denkt u dat? Waarom dan?”

“Nou, omdat ze zwart zijn.”

“U bedoelt, de witte mensen, blanke mensen durf ik niet meer te zeggen, dat klinkt zo koloniaal, u bedoelt de witte mensen verblijven liever onder witte mensen?”

“Ja, zo is het.”

“Maar is dat niet heel logisch.”

“Logisch?”

“Ja logisch. De hele commercie drijft op voorkeuren.”

“Voorkeuren?”

“Ja, voorkeuren. Een voorkeur is, als ik het zo uitdrukken mag, een persoonlijke voorkeur.”

“Ja, nu begrijp ik u beter. Bij de één voel je je beter thuis dan bij de ander.”

“Gaat er niet een lichtje op?”

“Een lichtje?”

“ja, een lichtje. Bij die zwarten moet dat toch hetzelfde zijn?”

“Ja natuurlijk zal dat bij die zwarten hetzelfde zijn. Ik vind het wel vervelend dat u steeds over ‘die zwarten’ spreekt. Bent u oud koloniaal?”

“Neen, ik ben geen oud koloniaal. Mijn familie heeft zich altijd weten te redden met wat we hebben in ons kleine landje. Ik heb het over ‘die zwarten’ zoals ik het ook kan hebben over ‘die Amsterdammers’ of ‘die Rotterdammers’.”

“Toch houdt het voorzetsel ‘die’ een zekere miskwalificatie in.”

“Dat klopt en dan wil ik ook meteen zeggen waarover het gaat. Waarom gaf die burgemeester in Dokkum een vergunning af om te protesteren tegen Zwarte Piet? Het onderwerp is al te zot voor woorden, maar omdat te doen tijdens de intocht van de goed heiligman himself is je reinste kindermoord. Dan heb je geen gevoel in je lijf. Een Witte Piet kan niet want dan klopt die schoorsteen niet. Voor mijn gevoel is die burgemeester de weg kwijt. Van de openbare orde moet je het maar hebben zal ik maar zeggen. Het is of we in dit land helemaal de weg kwijt zijn. Vindt u dat verheffend allemaal?”

“Begrijpt u niet dat ze zich gekleineerd voelen door dat knecht zijn? Die dommigheid van Zwarte Piet?”

“Tot op zekere hoogte. Ik kan dat alleen maar begrijpen als ze zich niet beter voelen dan Zwarte Piet. Want ze zijn toch helemaal niet Zwarte Piet. Of heb ik het mis soms?”

“Neen, u heeft het helemaal niet mis. Natuurlijk zijn ze geen Zwarte Piet.”

“Maar waarom voelen ze zich dan beledigd? Schamen ze zich voor hun huidskleur? Waarom zijn ze daar niet trots op en laten dat zien. Ja, niet door met de vuist te zwaaien. Want ook dat is weer weinig verheffend.”

“Dat vindt u.”

“Ja, dat vind ik. Shakespeare schreef: What’s in a name? What we call a rose would smell as sweet by any other name. Dat gaat ook op voor de huidskleur. Of niet soms?”

“Maar vindt u niet dat ze zich hier thuis moeten voelen?”

“Daar kun je zelf voor zorgen als je een beetje mans bent. Laten ze een voorbeeld nemen aan de Chinezen. Die weten zich heel goed te redden in hun Chinatown. Vindt u niet dat die demonstranten regelrecht naar de psychiater moeten wegens egozwakte?”

“Daar zit misschien wat in.”



Vrouwenleed

Politiek Posted on Fri, October 27, 2017 11:12:51

WAS WILL DAS WEIB?

 

Als een tsunami kwam het over ons heen. Eerst de onthullingen over Harvey Weinstein die zich in de filmindustrie vergreep aan elk beetje vrouw dat in zijn buurt kwam. Daarna barstte het los, in het Europese parlement, op de werkvloer waar een baas heerste, nergens was het pluis. In Pauw op de teevee kwam Neelie Smit Kroes samen met een advocate gespecialiseerd in vrouwenzaken en nog een bemiddelaarster in dit soort smoezelige zaken breeduit verslag doen wat er mis is in de wereld. Een misdaadverslaggeefster deed ook nog een duit in het zakje en wist te vertellen dat vrijwel alle vrouwen op deze manier belaagd werden.

Er kwamen ook de verhalen in beeld van belaagde vrouwen zelf, wat die waren overkomen. En die waren schokkend. Maar dan wel in andere zin dan ze hetzelf waarschijnlijk bedoeld hadden. Het schokkende was dat ze zich niet verzet hadden. Ook de filmactrices die wisten te vertellen wat die smeerlap Weinstein hen had aangedaan gaven niet blijk zich daadkrachtig opgesteld te hebben. Ze hadden het laten gebeuren, naar wij moeten begrijpen als willoos slachtoffer. Het moest erop neerkomen dat ze zich niet hadden kunnen verzetten. Een soort overmacht dus.

En dan bekruipt mij een ongemakkelijk gevoel. Ook ik ken verhalen van vrouwen die aangerand zijn, maar zich verzet hebben, met succes. De één had de aanrander een knietje in de ballen gegeven, krimpend van de pijn was de onverlaat verdwenen. De ander, toen het haar overkwam en zich wilde verzetten, deed heel even of ze het wel lekker vond en wist zo aan de greep van de aanrander te ontsnappen.

Over omgekeerde situaties horen we nooit iets. Over vrouwen die misbruik van de situatie maken. Buitenlandse bruiden met maar slechts één doel, de boel te bedriegen. Zelf als jong beginnend jurist heb ik het meegemaakt dat ik na een vergadering mijn kamer binnentrad en daar een door de wol geverfde secretaresse schrijlings op mijn bureau zag zitten, met de rok tot hoog boven de knieën opgetrokken. Het tafereel ontlokte mij de ontboezeming ‘zo, een secretaresse uit de mopjes’. Als door een adder gebeten sprong de overigens wel degelijk aantrekkelijke jongedame van het bureau en verdween schielijk, zonder een boodschap achter te laten.

Terugkomend op die hype van weerloze vrouwen en hijgerige mannen wordt het mij vreemd te moede. Is het komkommertijd wat de nieuwsgaring betreft, zoals vroeger in de zomermaanden altijd weer het monster van Loch Ness opdook of is er meer aan de hand? Konden die vrouwen zich niet verzetten of wilden ze het niet? Ik ken een knappe, begerenswaardige vrouw die mij verzekerde ‘het is gewoon belachelijk, mij is zoiets nog nooit overkomen’.

Al die vrouwen, ik heb het natuurlijk niet over brute verkrachting, die zo openhartig vaak na vele jaren hun verhaal vertellen, verzetten zich niet, lieten het gebeuren. En nu moet er van alles gebeuren dat die vrouwen het niet meer laten gebeuren. De Franse krant Le Monde van vrijdag 27 oktober 2017 wist bij monde van o.a. de politicus Jean-Luc Melanchon te melden “pour mener le chantier concret de la lutte contre les violences sexuelles et sexiste, il aurait déjà fallu un véritable ministère des droits de femmes et non un secrétaire d’état”.

Ik heb er een hard hoofd in. De enige die weet hoe het moet is de vrouw zelf.

 

 

 



Natuurrecht

Recht Posted on Mon, July 17, 2017 12:45:54

ONTGROENING

Het ancien régime van vòòr de Franse revolutie kenmerkte zich door gesloten gemeenschappen, nepotisme, gildes, klassenjustitie, oligarchie, monarchie. Kortom een weinig transparante maatschappij. Toch slaagde de initiatiefrijke vrije mens erin zijn stem te laten horen, wat leidde tot de Franse revolutie. Maar het duurde nog bijna twee eeuwen voordat het gezag werkelijk aan gruzelementen werd geslagen. Dat gebeurde met de studentenopstanden in mei 1968 in Parijs, in augustus 1968 in Amsterdam, de Maagdenhuisbezetting en ook in andere Europese steden. De studentencorpora ontkwamen er niet aan. In Groningen voegden het mannelijke Vindicat atque Polit en het vrouwelijke Magna Pete zich samen. In het bedrijfsleven ontstonden ondernemingsraden.

Wij leven anno 2017. Vreemd genoeg doen zich juist nu weer ernstige ontgroeningsincidenten voor, die veeleer lijken op de mores binnen 19-eeuwse Duitse studentencorpora, waarbij de Mensur, een lidteken in het gezicht door een degenhouw, het ereteken was waarmee in de verdere carrière deuren geopend konden worden. Ik herinner mij mijn eigen ontgroening in 1964 en het Dachautje spelen in Amsterdam en Tres faciunt collegium (de roetkapaffaire in Utrecht) niet ver achter ons lagen. We werden kaal geschoren, droegen een strikt voorgeschreven tenue van colbert met vest en das, broek met omslagen. Het strikken van de das zoals toegepast door de zoon van Donald Trump zou een regelrechte grond tot verwijdering hebben gegeven. Er werd aan jasjes getrokken en geduwd, je viel in bierplassen met zaagsel en zag er niet uit. Ik herinner mij een feut die onder een autobus kwam. Altijd gebeurde er wel iets, maar geen doden gelukkig dat jaar. Al vond ik wel dat het verblijf op de sociëteit meer risico inhield dan de twee jaar militaire dienstplicht die ik er op had zitten.

Toch was voor mij die groentijd minder onrustbarend dan wat ik er nu in media over verneem. Een liter jenever drinken, op iemands hoofd staan, bangalijsten (moet dat niet bunga! bunga! zijn, het geliefkoosde tijdverdrijf van Sylvio Berlusconi?) In mijn tijd was er geen sprake van zwijgcontracten met een boete van € 25.000. Afgezien van de ongeldigheid van deze contracten (strijdig met de goede zeden en de openbare orde, art. 3:40 lid 1 BW) tekent het de sfeer. Ze zijn niet te vergelijken met de zwijgplicht in de uitoefening van een dienstbetrekking, het verschoningsrecht van een geestelijke, arts, advocaat en notaris. Naar mijn mening ook niet met het actusgeheim van destijds, dat door Jelle Troelstra tijdens een debat in de Tweede Kamer der Staten Generaal werd gebroken en hij werd geroyeerd als Vindicat reünist.

Wat valt er te zeggen vóór die zwijgplicht? Ik zou zeggen, op zijn best een drempel voor kwaadwillenden die een verkeerde uitleg aan een en ander willen geven. Maar het weegt niet op tegen het risico van de verkeerde elementen die menen straffeloos hun gang te kunnen gaan.

Nu ontving ik als oud-lid een brief van de Senaat Derksen van Vindicat waarin men zich aangedaan toont en verslag wordt gedaan over hoe de groentijd 2017 moet verlopen. Ik weet niet of men zich aangedaan voelt door het leed van de slachtoffers dan wel door de media die over Vindicat zijn heen gevallen. Dat komt door de halfslachtige wijze waarop de daders zijn aangepakt, eigenlijk niet zijn aangepakt, zoals ik het verloop van de kwalijke gebeurtenissen heb begrepen. Natuurlijk is men pas schuldig als er een veroordeling wordt uitgesproken. Maar het kan niet zo zijn dat een uitslaande brand alleen door de krant wordt gemeld als het op de telex is bevestigd. Als iemand meent op het hoofd van een feut te kunnen staan is op dat moment een trap in zijn ballen het juiste antwoord, alsmede hardhandige verwijdering, bij voorkeur ten aanschouwe van het aanwezige feutendom. In mijn tijd heb ik het meegemaakt dat te overijverige kroegcommissarissen door hun voorgangers tot de orde werden geroepen. Zo wordt er een natuurlijk gezag geschapen. De papierwinkel erna doet de rest.



Beroepsethiek

Literatuur Posted on Mon, May 29, 2017 14:52:01

TESTAMENT

Ik toog naar de notaris en zei dat ik mijn testament wilde maken. Hij vroeg: “Wat moet er in?” Ik zei: “Neemt u maar op dat op mijn begrafenis mijn nabestaanden moeten zingen Hij leve hoog! Hij leve hoog! Maar wel op toon en met de juiste dictie.” De notaris schudde verbaasd zijn hoofd: “Waarom is dat in godsnaam?” Ik zei: “Dat is mijn manier om in de hemel te komen.” De notaris na wat nadenken: “Daar zit wat in. Wat gaat u doen daarboven?” Ik zei: “Spelen op de Steinway vleugel, op de fluit, ik heb een Myazawa en een Philip Hammig, oh ja, ook nog een renaissancefluit. De zang doe ik er ook bij. Neemt u dat ook maar op.” De notaris: “Denkt u dat ze daarboven een Steinway vleugel hebben?” Ik zei: “Jazeker, als ik de mijne meeneem wel.” De notaris schudde ongelovig zijn hoofd: “Zo’n ding is toch veel te zwaar daar boven.” Ik zei: “Daar heeft u gelijk in. Maar die beperkingen gelden alleen voor de mensen op aarde. De notaris: “Kan dat allemaal niet geregeld worden zonder mijn tussenkomst? Ik vrees moeilijkheden te krijgen met mijn geloofwaardigheid.” “Met uw geloofwaardigheid?” “Ja, in beginsel behoor ik op te schrijven wat de mensen van mij verlangen. Maar ik ben godvruchtig van aard, wat een rem legt op mijn vermogen mee te werken aan iets waar ik niet in kan geloven.” “Gelooft u niet aan de hemel?” “Jazeker geloof ik aan de hemel. Maar die Steinway vleugel, dat kan niet. Dat zingen misschien wel.” “U beslist dat ik mijn Steinway vleugel niet mee mag nemen naar de hemel? Dat lijkt mij een reden voor een klacht.” De notaris verschrikt: “Dat meent u niet.” “Jazeker meen ik dat. U gelooft niet dat het kan en stelt dat boven uw plicht als notaris.” De notaris zuchtend: “Hoe komen we hier uit!” Ik zei: “Ik heb met u te doen. Laten we het houden op Hij leve hoog! Hij leve hoog! En vertrouwen op de goede afloop.”



Emblematiek

Politiek Posted on Mon, May 22, 2017 14:42:57

DE BEVRIJDENDE HOOFDDOEK

In wat voor vreemde wereld leven wij? Ooit zag ik de film The nightporter, waarin na de oorlog een joodse vrouw haar vroegere kampbeul terugziet en maar één verlangen heeft, met hem teruggaan naar die tijd. Tegenwoordig krijg ik hallucinerende dromen. Laatst in zo’n droom zag ik een agent met een swastika op lopen. Ik sprak hem er op aan en hij zei: “ik heb nu dienst, maar daarna wil ik het u wel uitleggen”. En in het café vertelde hij mij het volgende:

“Toen de vrouwelijke moslimagenten in Amsterdam een hoofddoek mochten dragen was dat voor velen een zwarte dag. Maar voor mij niet. Niet dat ik met dat geloof iets heb, het was om andere reden. Ikzelf als agent had heimelijke genoegens waar ik niet mee voor de dag durfde te komen. Ik droomde ervan in uniform over straat te lopen met een swastika. Er werd wel gezegd dat die swastika stond voor onnoemelijk veel leed en daarom mocht het ook niet. Maar met die hoofddoek had ik een punt. Die moslimagenten met een hoofddoek beleven de strijd met hun zusters die moeten verblijven in gevreesde oorden. Met opgeheven hoofd dragen zij hier dezelfde last. Ik begrijp die vrouwen. Ikzelf begeerde de swastika. De swastika als embleem voor het leed dat de mensheid moest dragen. Hoeveel mannen zijn er niet trots op geweest daarmee rond te lopen! Een tinteling ervoer je bij zoveel macht. Je werd gevreesd, zelfs zonder die doodskop erbij. En die swastika gaf dat broedergevoel. Want die jongens hebben natuurlijk wel het een en ander te verduren gehad. Dat wordt tegenwoordig uit het oog verloren. Maar zegt u, die swastika is toch iets anders dan een hoofddoek? Ja uiterlijk wel, maar innerlijk niet. Daar moesten de hoge heren mij gelijk in geven toen ik een beroep deed op gelijke behandeling.”

Toen ik wakker werd leek het een boze droom die geen werkelijkheid was. Tot ik op straat er eentje zag rondlopen.



« PreviousNext »