Blog Image

Celeste Lupus

Over dit weblog

Celeste Lupus schrijft over: literatuur, politiek, filosofie, recht, economie en wetenschap.

Zelfverdediging

Recht Posted on Sat, April 05, 2014 15:57:37

HET GEBEURT

Twee jonge overvallers, van Marokkaanse afkomst, hebben hun overval op een juwelier in Deurne duur moeten bekopen. Zij lieten het leven, geveld door één of meerdere kogels. Er is nog steeds onduidelijkheid over de toedracht, door wie zij zijn doodgeschoten. De vrouw van de juwelier was haar echtgenoot te hulp gesneld, met een pistool waar geen vergunning voor was. Beide overvallers waren gewapend, de één ook met een vuurwapen, de ander met een ander wapen. Het juweliersechtpaar is aangehouden, maar al snel weer vrij gelaten. Die vrijlating wekte de woede van jongeren van Marokkaanse afkomst die het juweliersechtpaar vastgehouden wilden zien. Die woede werd aangewakkerd door bewindslieden die het gebeurde tot bedrijfsrisico van overvallers rekenen.

Media en strafpleiters vielen over elkaar heen. Het werd niet hardop gezegd maar onderhuids voelde men de klacht. Hier was sprake van klassejustitie. Hier werden Marokkanen gestigmatiseerd. Hier was aanzetting tot haat. Het was onjuist hen als etnische groep weg te zetten. Het verhoudingsgewijs hoge criminaliteitscijfer voor deze groep kon verklaard worden. Er golden verontschuldigingen. Marokkanen kregen geen goede banen, stageplaatsen werden hen onthouden. Er werd geen rekening mee gehouden dat het gebeurde Wilders in de kaart speelde. Het was onjuist dat Marokkanen al op school de fout ingingen. Er waren ook goede Marokkanen.

Het was deze laatste opmerking die mij aan het denken zette. Die opmerking was zonder meer waar. Net zoals er ook goede Duitsers waren. Die hadden ook geleden onder het leed dat hun land de wereld had aangedaan en daar toch op werden aangekeken. Nog heden ten dage zijn er Duitsers die in het buitenland liever Engels spreken dan hun moedertaal.

Stigmatiseren, het beoordelen van mensen op karaktereigenschappen aan de hand van herkomst of uiterlijke kenmerken, is van alle tijden. Men kan het ook vooroordeel noemen. Het is echter een illusie te menen dat men zonder vooroordelen zou kunnen. De gemiddelde mens bestaat niet. Iedereen wijkt daar in mindere of meerdere mate van af. Iedere wetenschap bedient zich van dit middel om klaarheid te brengen in de boodschap. Men gaat allereerst af op verschijnselen. De zoöloog Nico Tinbergen toonde aan dat jonge kuikens denken dat een balpen hun moeder is als dat het eerste is wat ze wordt voorgehouden. Zij lopen er dan achter aan alsof het hun moeder is.

Ook in een geschil voor een rechter maakt men met het weergeven van vooral herkenbare standpunten meer kans op een goede uitslag dan met het weergeven van allerlei buitenissige details, al lijken die voor de pleitende partij zelf nog zo belangrijk.

Een verbod op stigmatiseren is snel gegeven maar kan verregaande gevolgen hebben. Want wat is stigmatiseren? Een criminele dader zal onzichtbaar moeten worden. Het vermelden van details, geboorte- of woonplaats, geboortejaar, land van herkomst enzovoorts houdt al snel een risico in. Het kan aangevallen, gebruikt, misbruikt worden door ieder die zegt met die ander vergeleken te worden. Een sprekend voorbeeld in dit verband is de discussie over Zwarte Piet. De geschiedenis van Zwarte Piet heeft niets met de geschiedenis van de slavernij te maken. Toch beelden velen zich dat in op grond van één simpele overeenkomst, de zwarte huidskleur.

Voor de goede Marokkaan is er troost. Het leven is een voortdurende strijd tegen onwelgevallige vooroordelen en daartegen helpt maar één remedie, hoe de ander te overtuigen van het tegendeel. Zij die zich deze moeite nemen zullen erkenning vinden. Zij die dat te lastig vinden, simpelweg de waarheid ontkennen, zullen de rotzooi voor zich uit blijven schuiven.

Echter gelet op de in de media gevoerde discussie leek dit zelfonderzoek tegen dovemansoren. In de televisie-uitzending van Pauw en Witteman van 31 maart j.l. werd bediscussieerd of men zich wel tegenover aanvallers moest verdedigen, of men zich maar niet gewoon moest overgeven. Beveiligingscamera’s, alarminstallaties, het zich bewapenen al of niet met vergunning, het zich verzetten, het aangaan van het gevecht, alles werd kritisch tegen het licht gehouden of het zin had, of het de toets der kritiek kon doorstaan.

Er was ook een post crimineel uitgenodigd, een bankovervaller, die zijn straf uitgezeten had. Deze post crimineel wees de overval af. Hij dacht ongetwijfeld aan zichzelf alsof hij de aangevallen juwelier zelf kon zijn. De andere gesprekspartners, waaronder een advocaat, wezen deze tunnelvisie af, voelden vooral mee met de daders, wat hen was overkomen. Er werd bij herhaling gewezen op passender maatregelen. Voorkomen was beter. Onze post crimineel haalde zijn schouders op en zei: “Het gebeurt”. Twee woorden van een kenner. Een hoofdcommissaris van politie mag dan in zijn nieuwjaarsrede met trots wijzen op een daling in de grafiek, het zal de geest niet veranderen. Sommige gesprekspartners, ongetwijfeld geschoolde sofisten, gebruikten niettemin zijn woorden om wederom te pleiten tegen strengere straffen, tegen stigmatiseren. Immers het gebeurt toch.

De angst sloeg mij om het hart. Als deze geleerde mensen er zo over dachten, wat kon je doen als het vreselijke gebeurde? Hoe zou je je kunnen verdedigen, het vege lijf redden? Weinig begrip daarvoor, wel voor een humaner strafrecht om daders te ontzien, voor een betere wereld. En ik dacht, is het niet beter gewoon dader te zijn, in plaats van slachtoffer? Ook die postcrimineel had gezegd: “Het gebeurt”. Had hij niet gelijk, zijn wij niet allen broeders? In het kwade dan.



Vergankelijkheid

Literatuur Posted on Thu, April 03, 2014 14:41:40

ZIJN TONG

Ik herinner mij die dag in een kleine provinciestad in het oosten des lands, waar voor onze auto een man op het zebrapad naar de ingang van het stationsgebouw liep. Hij was lang, schraal, nogal viezig, oud, met grijs gepiekt haar, gekleed in een vale grijze winterjas. Precies voor onze auto stopte hij zodat wij niet verder konden, draaide zich naar ons om, keek recht door de voorruit en stak zijn tong uit. Die tong herinner ik mij tot in de kleinste details, lang, dun en rood met slijmspikkeltjes. Gemeten naar de uitdrukking op zijn gezicht legde de man in die tong al zijn ziel en zaligheid.

Ontzet zaten wij in de auto, niet wetend wat te doen, ons afvragend wat wij hadden misdaan. Het leek wel vijf minuten te duren voordat hij nog volop nagenietend in de stationshal verdween. Mij afvragend wat ons ter wereld zo bijzonder had gemaakt voor dit huldeblijk ervoer ik het als een schok dat wij oog in oog hadden gezeten met de grote volksschrijver. Niet alleen dat, het was ook de vertoning die nergens bij hoorde, het gevoel ergens slachtoffer van te zijn geworden, de onverholen minachting die uit de houding van hem sprak, zonder dat hij ons kende. Het was een uiting van leedvermaak, een behoefte om te kwetsen op een manier zoals alleen hij dat kon, wanneer de situatie zich voordeed.

De kranten hadden geschreven dat het niet goed met hem ging, hij leed aan één van die ouderdomskwalen die het bewustzijn aantast, het liet de kwetsbaarheid van het bestaan zien. Had hij zich willen vereenzelvigen met de man die op het Plein van de Hemelse Vrede voor het oog van de wereld een colonne tanks tegen had gehouden? Voor onze neus had hij de machine gestopt, zijn gezag laten gelden. Hij was tot zo’n houding in staat.

Zijn werk getuigde daarvan. Had hij niet op jeugdige leeftijd in een grote roman afgerekend met de totale lulligheid? Had hij niet prikkelende titels op zijn naam staan? Een keuze:

Een Hiernamaals

Het goede leven

Blijft het gezellig?

Over…. en sluiten maar.

Wie herinnerde zich niet het enige gedicht dat hij ooit had geschreven:

Reve, ik ben erin

Gebleve!

Beschouwde men zijn werk goed, dan moest de slotsom zijn dat hij jong had ingezet, maar snel was uitgepraat. Daarna teerde zijn werk meer en meer op de eerder gewekte belofte, die steeds minder uit kwam. Zelfbeklag verpakt als poppekasterij, Jo van Nieland-Braat voor volwassenen, dat was het wel zo’n beetje.

Zijn huwelijksleven, liefdesleven, drankzucht, zijn behoefte zich te laten gelden als de ziener die het stoffelijke overbodig maakt, het wees erop dat hij nog slechts in gesprek was met zichzelf. De laatste jaren waren de kritieken minder geworden, zo niet afwijzend.

Toch, dat kortstondige moment, daar op die gedenkwaardige dag in de herfst, om kwart voor drie des middags voor het station in een kleine provinciestad in het oosten des lands, maakte dat ik voor het eerst de boodschap in zijn werk doorzag.



Geldingsdrang

Literatuur Posted on Thu, March 06, 2014 13:05:57

Herinneringen aan Jan Cremer

Door de televisie werd ik herinnerd aan het boek Ik Jan Cremer dat vijftig jaar geleden verscheen. Beelden werden getoond van de jonge Jan Cremer, een volksjongen met lak aan alles, die gewoon deed waar hij zin in had. Ook toen al bestond de discussie of het boek literatuur was. Nu werd die vraag opnieuw gesteld.

Manon Uphoff, schrijfster, vond van wel. Zij was onder de indruk van zijn stijl, getuige de passage uit het boek die zij voorlas, een collage van beelden, jongensindrukken van de toestand in Nederland vlak na de oorlog. Het duidde erop dat de jonge Cremer het wel gehad had met de autoriteit, of het nu was het openbare gezag, de kerk, of welke instelling dan ook. Manon Uphoff voelde zich meegesleept door de opgeroepen beelden, zo heb ik haar waardering voor het geschrevene begrepen.

Een andere schrijver, Peter Buwalda, leek gereserveerder. Hij las een passage voor waarin de jonge Jan Cremer verslag deed van een verhouding met een vrouw, die zich afvroeg of Cremer intellectueel was geworden nu hij nog maar eenmaal per nacht met haar de liefde bedreef, in plaats van vijfmaal voorheen. Die passage, waarin intellectualiteit werd afgedaan als een aberratie, deed mij denken aan Gerard van het Reve, die het soms gehad had over ‘mijn geleerde broer’. Zo moest ook de jonge Cremer last gehad hebben van iets als existentieangst en zich willen bewijzen.

De beantwoording van de vraag of iets literatuur of kunst is kan een elitair karakter hebben. Er zijn geleerden en andere koppen van naam die het hebben over woordkunst, stijlfiguren en zomeer, maar in wezen blijft de vraag of iets kunst is een louter subjectief oordeel. Kunst verheft zich boven vakmanschap. Als dan toch minachting wordt getoond voor iets dat kenbare pretenties heeft ontstaat een botsing van gevoelslagen. Daarom kan de vraag of iets kunst of literatuur is niet beantwoord worden met een simpel ja of neen. Ontroering is een diep innerlijke beleving die eigenlijk niet voor objectivering vatbaar is. De één houdt van klassieke muziek en de ander van André Hazes.

Een aantal jaren geleden hadden wij een staatssecretaris van cultuur die zich in die functie liet kennen als een soort Pietje Bel, als de lezer nog weet wie dat is. Deze staatssecretaris, een gediplomeerd econoom, maar een leek op het gebied van zijn eigen ministerie, liet zijn subsidiebeleid afhangen van de bezoekersaantallen. Dit leek logisch maar ook vreemd. Hij kwam niet op voor de zwakste, in zijn geval het klassieke toneel, de klassieke muziek en het ballet.

Bij de waardering voor Ik Jan Cremer doet zich iets vergelijkbaars voor. Van het boek zijn vijf miljoen stuks verkocht. Dan moet het kunst zijn, gerekend naar het beleid van die staatssecretaris. Daarom zal ik mij onthouden van een pretentieus oordeel.

Wat blijft spelen is wat de schrijver heeft bewogen bij het schrijven van het boek. Behalve het geldelijke gewin zal het de hang naar bekendheid zijn geweest. Erkenning als kunstenaar lijkt mij toch op het tweede plan te zijn gekomen. Daar was de schrijver realist genoeg voor. Al eerder had hij de aandacht getrokken door de vraag te stellen wie Rembrandt eigenlijk wel was. In het boek zelf waren de middelen weer anders, vooral tarting van het gezag met bijkomende wensdromen van kansarme jongelingen.

Om toch een zeker oordeel over het boek te vellen zou ik het willen vergelijken met een ander boek, Joe Speedboat van Tommy Wieringa. In beide boeken worden puberende jongensdromen sprookjes waarin het onmogelijke werkelijkheid wordt.

Toch is er een opmerkelijk verschil. Waar dat in zit is moeilijk uit te leggen zonder te vervallen in aanmatigende volzinnen. Als het dan toch moet zou ik het boek Ik Jan Cremer willen vergelijken met een broodje verschrikkelijk en het boek Joe Speedboat met uiensoep, kaas en stokbrood, na de opera een delicatesse.

Er blijft een overeenkomst. Voor beide boeken geldt dat de voedingsbodem, eenmalig verbruikt, ongeschikt lijkt voor verder gewas.



Laster

Recht Posted on Wed, March 05, 2014 13:28:15

ZIJ LEVEN VAN DE MISDAAD

 

Zag eens op tv een interview met de toenmalige advocaat mr Abraham Moskowicz. Zijn ondervrager heette Kofferman, want Moskowicz noemde hem mijnheer Kofferman. Die Kofferman kwam mij lichtelijk bekend voor, tenminste zijn gezicht.

Uiteindelijk wist ik het. Er ging mij een licht op. Jaren geleden meldde zich bij mij op kantoor een manspersoon die veel geld had waarmee hij niet voor de dag kon komen. Hij had advies nodig. Ik had een onguur type verwacht, wat tegenviel. Hij had weliswaar een zwarte coltrui aan, maar daar keek ik doorheen. Mr Abraham Moskowicz had ik nooit in zo’n coltrui gezien. Die zag er altijd uit als om door een ringetje te halen, met pakken en dassen in de PC Hooftstraat te verkrijgen. Ik nam aan dat hij daar ook de cliëntèle opdeed.

Die Kofferman, of hoe hij ook heten mag daar op mijn kantoor toen, wilde weten wat hij met zijn geld moest doen. Hij wilde zo weinig mogelijk belasting betalen, eigenlijk helemaal geen belasting. Ik legde hem uit wat de mogelijkheden waren. Het beste was om maar naar het buitenland te gaan. Dan was hij van die nare Nederlandse fiscus af. Hij moest daar wel gaan wonen en in Nederland geen bedrijf meer uitoefenen. Er waren genoeg landen met een milder fiscaal klimaat dan in Nederland. Ik kon hem globaal wel zeggen wat de verschillen in tarieven waren.

Maar mijnheer werd boos. Daar was hij niet voor gekomen. Hij wilde in Nederland blijven, een flink rendement van zijn geld maken en niks belasting betalen. Daar had ik maar voor te zorgen, anders was ik geen knip voor de neus waard en was het bord naast mijn deur bedrog. Uiteindelijk zag hij de zinloosheid van het gesprek in en vertrok na boos nog wat biljetten op tafel te hebben gesmeten, niet als dank voor het aangenaam verpozen, wel na lichtelijk aandringen mijnerzijds.

En toen zag ik hem weer op de tv. De gelijkenis was onmiskenbaar. De golvende haardos, niet zo grijs als die van mr Abraham Moskowicz, er toch sterk op gelijkend. Ook verder leek hij op hem, alleen zonder die onschuldige blauwe kijkers van Moskowicz, altijd zo ferm toegeknepen als er iets flinks gezegd moest worden. Neen, de kijkers van Kofferman waren eerlijker. Je wist meteen dat je met hem moest uitkijken.

Maar toen, in dat tv programma, kwam die Kofferman helemaal niet voor advies. Neen, hij ondervroeg mr Abraham Moskowicz scherp, alsof hij de advocaat van de tegenpartij was en tegelijkertijd scherprechter. Mr Abraham Moskowicz beet van zich af. De woorden infaam, lasterlijk en andere minder plezierige bejegeningen vlogen over de tafel.

Mr Abraham Moskowicz voelde zich diep beledigd, gegriefd omdat men hem een ‘intrinsiek niet slecht mens’ had genoemd. Voor de strafmaat, die hem als tuchtmaatregel als advocaat boven het hoofd hing, was dat een verzachtende omstandigheid. Niettemin, Moskowicz nam het niet. Hij wilde wel toegeven er de kantjes vanaf te hebben gelopen. Maar dat kwam omdat hij een ziek familielid had. Mijn haren schoten overeind. Wat een verdediging zou dat worden wanneer de piloot, de chirurg en wat niet al zich na misslagen tot deze advocaat zou wenden!

Mr Abraham Moskowicz wilde dus niet ‘geen intrinsiek slecht mens’ genoemd worden. Ik moest er even van bijkomen want alleen god zou zich zo’n reactie kunnen veroorloven. Op zijn beurt noemde mr Abraham Moskowicz zijn tegenstander, de toenmalige deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, mr G.J. Kemper, ‘een nette man’.

Zo die zat. Maar wat was nu erger? Een niet intrinsiek slecht mens of een nette man? Het duizelde mij. Toch moest ik Moskowicz gelijk geven. Hij moest van die aanprijzing af. Daar kon hij bij zijn clientèle niet mee aankomen. En die ging boven alles. Ik had de indruk dat die Kofferman dat ook wel begreep. Overigens, die Kofferman, ik begreep dat hij een undercoverjournalist was, die mij beentje had willen lichten. Mijn indruk, toen ik die twee daar tegenover elkaar zag zitten, was dus juist geweest. Soort zoekt soort.



Wie betaalt de rekening?

Filosofie Posted on Fri, February 28, 2014 13:14:54

WAAROM GROEI?

Economen hebben het over groei. Het is een toverwoord voor politici. De president van Frankrijk, François Hollande, dacht hiermee zijn verkiezingsbeloften te kunnen inlossen. Angela Merkel moest ophouden vast te houden aan bezuinigingen. Sterker nog, met een beroep op de solidariteit moesten verkwistende zuidelijke landen door middel van euro-obligaties geld kunnen blijven lenen, waarvoor zuinige noordelijke landen moesten blijven instaan. Wie betaalt de rekening?

Groei zou onmisbaar zijn voor de economie. Maar dat is het helemaal niet. Tenminste niet als alibi, rechtvaardiging zou een te groot woord zijn, om meer geld uit te geven dan je hebt. Als er werkelijke groei is, dat wil zeggen dat iedereen ieder jaar rijker wordt, geeft de financiering van dat tekort met die toekomstige nieuwe rijkdom toch het resultaat dat wat je niet hebt verdiend al eerder is uitgegeven. Zoals je van de bank elk jaar een schuld mag opbouwen omdat je het volgend jaar meer verdient.

U begrijpt al waar de schoen gaat wringen. Dat gaat misschien een tijdje goed, maar op een gegeven ogenblik zegt die bank: ‘Hoho, laat eens kijken wat je hebt?’ en dan moet je met je billen bloot. Wat was die groei eigenlijk? Zijn het meer producten? Zijn het meer vorderingen die je hebt uitstaan? Zijn al die vorderingen wel inbaar?

Het staat en valt met het geloof van hem of haar die jou voor je ondernemingsplan geld wil lenen. Moeten die noordelijke landen werkelijk geloven dat die zuidelijke landen gaan groeien?

Er is ook nog iets anders. Als groei betekent dat er met dezelfde arbeid meer producten geproduceerd worden komen er inderdaad meer producten beschikbaar. In de aanname dat de staatstekorten worden gedekt met groei betekent dit dat een jaar te laat goederen geproduceerd worden die al eerder zijn verbruikt. Kortom het verhaal van de lease auto, als je van je schuld af bent is de auto ook alweer versleten en ben je weer terug bij af. Prima, zeggen de groei ideologen, zo moet het ook, geld moet rollen.

Dit lijkt op een wiskundige figuur die in werkelijkheid niet bestaat, zoals ook de relativiteitstheorie alleen op papier bestaat. Al die gedachten op papier maken dat het oog gesloten blijft voor de werkelijkheid. Want steeds meer producten betekent uiteindelijk niets meer en niets minder dan verstikking en vervuiling. In deze tijd, willen wij de planeet redden, moeten wij niet groeien maar inkrimpen. Dat inkrimpen betekent verstandiger en langer met de bestaande middelen omgaan.

Het gevolg zal zijn dat iedereen minder verdient en om het hoofd boven water te houden zal iedereen vindingrijker moeten worden om zichzelf te redden, harder werken en minder feest vieren. Dat is geen aanlokkelijk vooruitzicht en daarom houden sommige politici dat ook maar liever voor zich. Daarmee is in feite alles gezegd over hun geloofwaardigheid.

Als er politici zijn die dit wel voor hun rekening durven nemen is er een troost. Op den duur zal er evenwicht komen in de malaise en zelfs ook meer welvaart, omdat alles goedkoper wordt, de mensen gelukkiger zijn met minder middelen en geen kostbare tijd verspild wordt aan losbandigheid en verslaving.

‘Leuke dingen voor de mensen’, zoals Den Uyl indertijd op de begroting wilde met de opbrengsten van de aardgasbaten, blijken achteraf minder leuk te zijn. Als de politiek onmachtig is hun kiezers een menswaardig lot te laten kiezen zal de natuur ingrijpen en de rekening presenteren.

Eén vraag blijft door mijn hoofd spoken. Wat hebben die groenen eigenlijk bij links te zoeken?



Kunst

Literatuur Posted on Wed, February 26, 2014 12:01:28

DE VROUWEN VAN AMADEO MODIGLIANI

 

Als kind moest ik er naar kijken. Bij ons thuis hing een reproductie van een schilderij van Modigliani aan de muur. Mijn moeder vond het verschrikkelijk mooi en ik vond het verschrikkelijk lelijk. Ik wist niet waar mijn ongenoegen vandaan kwam. Was het door de eerbied die het kreeg en daarom mijn eigen afkeer als zonde werd ervaren? Terwijl seconde na seconde, dag na dag, jaar in jaar uit mijn aanblik gekweld werd door die vrouwenfiguur.

 

Was het de angstaanjagend meelijwekkende blik van een vrouw, die met haar vrouwzijn al het leed in de wereld droeg?

Het was ook de vormgeving zelf. Het gifgroen, het oranje en het fletse bruin, het langwerpige gelaat en de onderworpen blik in de ogen.

 

Nu meen ik die afkeer beter te begrijpen, die onbewust begrepen boodschap. Hier werd een vrouw neergezet waar ik niet naar op zoek was. Een vrouw zonder eigenschappen, zonder wil en een en al volgzaamheid. Toch was er een stil verwijt omdat ik een man was.

 

Misschien vergis ik mij, maar ik heb de indruk dat de bewondering voor de vrouwen van Modigliani vooral van vrouwenzijde komt. Dat kan verklaren de hoogte van de prijzen die voor de schilderijen neergeteld worden, zoals de prijs vooral bepaald wordt door wat vrouwen wensen, wat zij mooi vinden.

 

De vrouw als slachtoffer verkoopt. De schilderijen van Modigliani verdragen geen andere boodschap. Misschien omdat hij er zelf debet aan was en aan boetedoening deed. Misschien omdat hij er echt in geloofde. Pas veel later las ik de beschrijving van Arthur Schopenhauer over het verschijnsel vrouw. En nog ging mij geen licht op. Zelfs niet toen ik moest vernemen dat er onder vrouwenartsen veel vrouwenhaters zijn.

 

Schoonheid heeft vele kanten en de oorsprong daarvan zetelt in ons diepste wezen. Met de vrouwen van Modigliani wordt een magistraal spel gespeeld. Dat is de eerbied voor de vrouw, omdat zij slachtoffer is, ook al leven zij tien jaar langer.



Regeren

Literatuur Posted on Tue, February 25, 2014 12:53:03

HET VRAAGGESPREK

Wat is mij het meest bijgebleven van het vraaggesprek met Willem Alexander en Maxima? “Gekoekhapt”, zei Maxima, dat hadden ze graag en met veel plezier gedaan. Het was ontroerend te horen en te zien hoe onze nieuwe koningin in een zo kernachtig woord de zin van het koningschap samenvatte.

Alleen, dat verleden deelwoord, zou dat betekenen dat de onbepaalde wijs een ijdele betekenis kreeg, dat wij daar niet meer op konden hopen?

Misschien zat er een diepere betekenis achter. Wie herinnert zich niet de televisieboodschappen van de firma Peynenburg, waar werkelijk een halt aan geroepen moest worden? Daarin was toch sprake van kindermishandeling? Kleine kinderen trapten zich op de fiets uit de naad om maar in een voor hun neus bengelend stukje koek te kunnen happen. Speeksel stroomde hen tappelings langs de kin en miste zo kwaadaardig het doel. Dat kwam omdat die koek vanuit de achterbak van een meerijdende Toyota Pickup voor hun neus werd gehangen en als de kinderen de trappers nog harder indrukten dan ze al deden was een kleine wenk naar de bestuurder voldoende.

Wat mij voorts opviel in het vraaggesprek was de spontaniteit. Er werd gedaan of men thuis was. De ondervraagster, een kordate persoonlijkheid die nog niet in twee beken zou lopen, had zich zelfs in haar kledij laten gaan. Het was de magie van het moment.

Toch was hier geen sprake van een voorgekookt verhaal. Door de onverhoedsheid van de vragen kwamen er werkelijke onthullingen, over zaken waar wij geen weet van hadden. De nieuwe koning zou zich aan de parlementaire democratie houden. Een nieuw tijdperk en een nieuw geluid. Wie herinnert zich niet Prins Bernhard, die heel eerlijk was en zei dat politiek hem niet interesseerde?

Als het aan het volk lag zou de nieuwe koning niet langer meeregeren. Het leek of er daarmee een last voor hem afviel. Het was ook geen eenvoudige zaak in die warboel van dat stelletje ongeregeld een lijn te ontdekken. Vijf kabinetten in tien jaar tijds, dat was toch werkelijk om dol van te worden. Het had lang geduurd voordat het weer wat rustiger werd om de overstap te kunnen maken.

Maar goed, ‘gekoekhapt’ is verleden tijd. Niet meer regeren en niet meer koekhappen. Het wordt wel een spannende tijd.



Gezichtsverlies

Literatuur Posted on Mon, February 24, 2014 13:17:08

KLEINPERK EN VAKMAN DELEN KLAP UIT

De Raad van Commissarissen van de eerbiedwaardige sociëteit ‘Labor Nobilat’ had een probleem. Niet dat deze zoiets uit de weg ging, daar was men voor, maar het was een merkwaardig probleem. De stijl en gezelligheid onder elkaar werd beschouwd als het hoogste goed dat ter sociëteit kon gelden.

Nu was er een lid dat een boek geschreven had waardoor een ander lid, een hofdame van de koningin, ook nog eens voorzitter van een of andere literaire tafel, zich beledigd voelde. Mevrouw schreeuwde moord en brand, en wel in zodanig gepaste bewoordingen, dat men niet om haar heen kon.

Het probleem van de heren bestond erin dat zijzelf schrijvende leden hadden opgeroepen hun pennevruchten aan te bieden aan de bibliotheek der sociëteit. Dat had dat lid ook gedaan en daarvan had men nu spijt. Terugsturen kon niet, want dan was er iets uit te leggen. Men dacht het probleem uit de weg te gaan door voorlopig de aanbieding te negeren. Dat was dan wel volgens de etiquette een doodzonde, maar men zag geen andere oplossing.

Nadat er vele maanden waren verstreken kwam er helaas een brief binnen waarin de schrijver om opheldering vroeg. Hij maakte gewag van een merkwaardige gang van zaken, die niet goed te rijmen viel met de vele lagen vormelijke beleefdheid waarmee men elkaar tegemoet placht te treden. Het schrijvende lid opperde dat het boek misschien niet in goede aarde was gevallen, maar nam er genoegen mee het terug te nemen, om de heren te ontlasten van hun gewetensprobleem. Zijn lidmaatschap, dat meer dan dertig jaar geduurd had, zegde hij nu wel op, want dat had niet veel zin meer.

Dat lieten de heren niet over hun kant gaan en benoemden uit hun midden Kleinperk en Vakman om dit varkentje te wassen. Dat varkentje was het beschadigde blazoen van hen die de lakens dachten uit te delen. Kleinperk en Vakman gingen onmiddellijk aan de slag. Zij raadpleegden nauwgezet de statuten en de huishoudelijk reglementen, zoals de landsadvocaat altijd de grondwet bij de hand heeft.

Kleinperk en Vakman hadden het snel gevonden. Die lastige schrijver had onregelmatig het lidmaatschap opgezegd. Hij moest nog steeds als lid worden beschouwd. Dat leek een nadeel, maar was een voordeel want ze konden lidmaatschapsgeld blijven vorderen zonder noemenswaardige verplichting. Dat was altijd al het geval geweest, want die vermaledijde schrijver was alleen maar buitenlid, een instituut dat binnenskamers als een meesterzet gold.

Ze stuurden de ene aanmaning na de andere, waar gelukkig geen antwoord op kwam. Het was een vernuftig plan. Na een jaar lang aanmaningen en retourzendingen bij elkaar te hebben gevoegd kwam er actie.

Kleinperk en Vakman schreven een laatste brief. Met veel deernis in het hart stelden zij vast dat de geadresseerde niet aan zijn verplichtingen voldeed en zij daarom naar het zwaarste middel moesten grijpen, levenslange uitsluiting van het heiligdom, de geliefde sociëteit, een uitdrukkelijk verbod om ooit nog een voet binnen het gebouw te zetten. En de geadresseerde hoefde niet te denken dat de betalingsverplichting uit de wereld was, die bleef gewoon bestaan.

Nadat de handtekeningen gezet waren keken Kleinperk en Vakman elkaar tevreden aan. De voldoening was van hun gezichten te lezen. De klus was geklaard, het dossier gesloten. “Ons kent ons kent geen indringers”, zeiden ze en pakten een borrel.



« PreviousNext »