Blog Image

Celeste Lupus

Over dit weblog

Celeste Lupus schrijft over: literatuur, politiek, filosofie, recht, economie en wetenschap.

Gezichtsverlies

Literatuur Posted on Mon, February 24, 2014 13:17:08

KLEINPERK EN VAKMAN DELEN KLAP UIT

De Raad van Commissarissen van de eerbiedwaardige sociëteit ‘Labor Nobilat’ had een probleem. Niet dat deze zoiets uit de weg ging, daar was men voor, maar het was een merkwaardig probleem. De stijl en gezelligheid onder elkaar werd beschouwd als het hoogste goed dat ter sociëteit kon gelden.

Nu was er een lid dat een boek geschreven had waardoor een ander lid, een hofdame van de koningin, ook nog eens voorzitter van een of andere literaire tafel, zich beledigd voelde. Mevrouw schreeuwde moord en brand, en wel in zodanig gepaste bewoordingen, dat men niet om haar heen kon.

Het probleem van de heren bestond erin dat zijzelf schrijvende leden hadden opgeroepen hun pennevruchten aan te bieden aan de bibliotheek der sociëteit. Dat had dat lid ook gedaan en daarvan had men nu spijt. Terugsturen kon niet, want dan was er iets uit te leggen. Men dacht het probleem uit de weg te gaan door voorlopig de aanbieding te negeren. Dat was dan wel volgens de etiquette een doodzonde, maar men zag geen andere oplossing.

Nadat er vele maanden waren verstreken kwam er helaas een brief binnen waarin de schrijver om opheldering vroeg. Hij maakte gewag van een merkwaardige gang van zaken, die niet goed te rijmen viel met de vele lagen vormelijke beleefdheid waarmee men elkaar tegemoet placht te treden. Het schrijvende lid opperde dat het boek misschien niet in goede aarde was gevallen, maar nam er genoegen mee het terug te nemen, om de heren te ontlasten van hun gewetensprobleem. Zijn lidmaatschap, dat meer dan dertig jaar geduurd had, zegde hij nu wel op, want dat had niet veel zin meer.

Dat lieten de heren niet over hun kant gaan en benoemden uit hun midden Kleinperk en Vakman om dit varkentje te wassen. Dat varkentje was het beschadigde blazoen van hen die de lakens dachten uit te delen. Kleinperk en Vakman gingen onmiddellijk aan de slag. Zij raadpleegden nauwgezet de statuten en de huishoudelijk reglementen, zoals de landsadvocaat altijd de grondwet bij de hand heeft.

Kleinperk en Vakman hadden het snel gevonden. Die lastige schrijver had onregelmatig het lidmaatschap opgezegd. Hij moest nog steeds als lid worden beschouwd. Dat leek een nadeel, maar was een voordeel want ze konden lidmaatschapsgeld blijven vorderen zonder noemenswaardige verplichting. Dat was altijd al het geval geweest, want die vermaledijde schrijver was alleen maar buitenlid, een instituut dat binnenskamers als een meesterzet gold.

Ze stuurden de ene aanmaning na de andere, waar gelukkig geen antwoord op kwam. Het was een vernuftig plan. Na een jaar lang aanmaningen en retourzendingen bij elkaar te hebben gevoegd kwam er actie.

Kleinperk en Vakman schreven een laatste brief. Met veel deernis in het hart stelden zij vast dat de geadresseerde niet aan zijn verplichtingen voldeed en zij daarom naar het zwaarste middel moesten grijpen, levenslange uitsluiting van het heiligdom, de geliefde sociëteit, een uitdrukkelijk verbod om ooit nog een voet binnen het gebouw te zetten. En de geadresseerde hoefde niet te denken dat de betalingsverplichting uit de wereld was, die bleef gewoon bestaan.

Nadat de handtekeningen gezet waren keken Kleinperk en Vakman elkaar tevreden aan. De voldoening was van hun gezichten te lezen. De klus was geklaard, het dossier gesloten. “Ons kent ons kent geen indringers”, zeiden ze en pakten een borrel.



Succes

Literatuur Posted on Sun, February 23, 2014 15:28:48

‘HET ONTBIJT’ van Eric Wolfshoorn

Ik ontmoet Wolfshoorn in Grandcafé Brittannique. Een heel gewone man zo te zien. Wat dreef hem tot het schrijven van zijn bestseller ‘Het Ontbijt’? Wolfshoorn doet er nonchalant over.

“Kijk”, zei hij: “Nadat ik al jaren vuistdikke boeken had geschreven van een schoonheid, die alleen ik begreep, moest de beuk erin. Ook mijn uitgever zag het niet meer zitten. Ik heb toen in een vloek en een zucht ‘Het Ontbijt’ geschreven. Het gaat over een echtpaar, allebei eind dertig. Ze kennen elkaar al vanaf de middelbare school. Ze praten alleen maar met elkaar aan het ontbijt. De kinderen zitten op internaten. Waarom ze bij elkaar blijven begrijpen ze zelf ook niet. De vrouw is verpleegarts in een bejaardencentrum en de man media consultant.”

“Waarom praten ze alleen maar met elkaar aan het ontbijt?”, vraag ik.

“Heb je het boek niet gelezen dan?”, vraagt Wolfshoorn verstoord.

“Jawel”, zeg ik, “maar ik wil het graag uit uw mond horen.”

“Oh,” zegt Wolfshoorn begripvol. “Nou kijk, dat zit zo. Die mensen hebben alles wat hun hartje begeerd. Een mooi huis, kinderen de deur uit op kostscholen, dure auto’s, drie vakanties per jaar. Ze zijn natuurlijk op elkaar uitgekeken. De man gaat vreemd. De vrouw probeert zich staande te houden door te doen of ze affaires heeft. Ze durft niet te bekennen dat ze lesbische neigingen heeft. Geen van tweeën durft de knoop door te hakken. Dat ontbijt is hun enige houvast. Ze praten met elkaar of er niets aan de hand is. Het is de schijn van een normaal gezin, al duurt het maar heel kort.”

“Maar waarom is het een bestseller geworden?”, vraag ik dan toch verbaasd.

“Ja, dat weet ik ook niet”, zegt Wolfshoorn: “maar eigenlijk ook weer wel. Kijk, ik ben bij mezelf te rade gegaan. Het was een heel denkproces. Alles wat ik zelf mooi of belangrijk vond heb ik overboord gegooid. Vroeger schreef ik met de gedachte in mijn achterhoofd dat de mensen zich moesten verheffen.”

Hier zweeg hij even en zei toen vlug: “Schrijf dat laatste maar niet op. Dat begrijpt toch geen mens.” Hij verzonk in gedachten, maar vervolgde daarna weer:

“Het is eigenlijk heel simpel. Er zijn twee soorten. De mensen herkennen zich in een boek of ze herkennen zich niet. Het laatste is het gemakkelijkst. Dan schrijf je over seriemoordenaars, vrouwenverkrachters, spionage, koningen, koninginnen, prinsen, prinsessen, ministers en hun vrouwen, Willie Wortels en wat niet al. De mensen herkennen zich daarin niet, natuurlijk niet, dat willen ze ook niet, wat ze willen is gluren en zich verbazen. Je kunt van alles verzinnen, want hoe fantastischer het wordt, hoe meer de geest met ze op de loop gaat en hoe meer aftrek je krijgt.

Veel moeilijker wordt het als ze zich wel herkennen. En om de aandacht vast te houden moeten ze erom kunnen lachen of huilen. Wil je een breed publiek bereiken moet er voor iedereen wat inzitten. Voor de één schrijf je dingen waarmee ze hun eigenwaarde kunnen opvijzelen. Voor de vrouwen is de man natuurlijk een ploert. Daar moet je toegeeflijk in zijn. Ze nemen het allemaal op voor elkaar. Voor de man is de vrouw natuurlijk het grote bedrog waar ze met open ogen zijn ingetrapt. Een saaie echtgenote is toch niet om erg vrolijk van te worden.

Dat klinkt natuurlijk allemaal erg banaal en dat is het ook. Vrijwel alle huwelijken zitten zo in elkaar. Daar kun je normaal gesproken ook niet over schrijven. Je kunt niet veel schrijven over de opwinding in het gezin als de man de overstap heeft gemaakt van postvakvuller naar magazijnbeheerder. Er moet meer aan de hand zijn. Je moet altijd weer kunstgrepen toepassen om de mensen te laten denken dat het bij hen ook zo zal kunnen toegaan en tegelijkertijd ook weer niet.”

“Begrijp ik het goed”, vroeg ik, “dan gaat u een boodschap uit de weg. U breekt volledig met uw eerdere werk en nogmaals, begrijp ik het goed, dan pretendeert u eigenlijk alleen nog maar belletrie te willen schrijven.”

“Neen, dat is het niet”, zei Wolfshoorn haastig: “Belletrie is het schrijven om het schrijven. Op zich is het natuurlijk wel knap al die letters in de hoofden van de mensen te krijgen. Je moet er ook niet te gering over denken. Maar dan nog wat. Wat is een boodschap? Moet ik de zedenmeester uithangen?”

Ik: “Maar zegt u zelf niet dat het roer om moest? Betekent dat niet dat u van opzet bent veranderd? En dat u uw eerdere werk als ontoereikend bent gaan zien? Of dat u er een tussendoortje hebt geschreven, alleen maar om erkenning te krijgen? Het verschil in stijl is toch onmiskenbaar?”

Wolfshoorn verzonk opnieuw in gedachten. Hij leek te aarzelen. Uiteindelijk zei hij: “In zekere zin heeft u misschien gelijk. Alleen te sterven is onverdraaglijk. Het moet wel opgemerkt worden.”

Wij namen afscheid. Op het laatst, toen ik de dikteermachine al had opgeborgen en weer op mijn hoge hakken stond, vroeg hij nog: “En wat vindt je nu zelf van die zogenaamde ommekeer in mijn werk? Heb ik er goed aan gedaan of niet? Had je me anders soms gevraagd om een interview? Wanneer ben je eigenlijk mijn boeken gaan lezen? Ik bedoel niet die laatste. Daarvoor of daarna?”

Zijn laatste opmerkingen maakten me eerst razend. Maar ik moest ook wel eerlijk zijn, waarschijnlijk alleen omdat hij me beet had. Ik had toch bijna zijn uitnodiging voor La Rive afgeslagen. Alleen tijdens het voorgerecht was ik nog wat geprikkeld. Daarna werd het gezelliger.



Humor of leedvermaak

Literatuur Posted on Thu, February 20, 2014 13:07:40

SNIKKEN EN GRIMLACHJES

Humor is een raadsel. Zij die het als vak hanteren zullen het geheim kennen. De ware grootmeester kent de ziel waar hij het publiek kan raken. De kunst is iedereen te laten lachen, desnoods als het met kiespijn moet. Niet iedereen kan ontzien worden. Humor is nu eenmaal meedogenloos.

Er zijn natuurlijk ontsporingen, misplaatste grappen. Hoe ver kan men gaan? Er is ook een duidelijke verschuiving. Humor van Wim Kan of Toon Hermans is niet meer van deze tijd. Maar het vraagstuk waar ik mee worstel ligt anders. Het komt voor dat ik bij het aanhoren van een komiek mij niet op de tenen getrapt voel, de grofheid van de boodschap voor lief neem omdat het er bij hoort en toch de lach besterft.

Neem nou die stukjes van Joep van de Omheining. Lichtelijk instemmend kan ik mee knikken wanneer ene Rijkman Groenink voorbij komt. Maar voor het overige blijft mij bij tijd en wijle iets dwars zitten. Enig zelfonderzoek lijkt op zijn plaats. Optredens van een komiek zijn bedoeld als uitlaatklep. De bevrijdende lach is gezond voor lichaam en geest, werkt om de spanning te breken. Opluchting ontstaat wanneer er iemand op de hak genomen wordt, waartegen geen weerwoord leek te bestaan. Tijdens het carnaval is alles geoorloofd, een bevrijding voor hen die zich onderdrukt voelen.

Joep van de Omheining vervult die rol met verve. Het mikpunt ligt beneden de gordel, volgens de regels van het spel. De kappersblaadjes kunnen er wat van leren. Als komiek biedt Joep van de Omheining de helpende hand het op te nemen tegen de almachtige, als verlosser van het kleine leed.

Maar tegelijkertijd, minder zichtbaar, houdt hij zijn duim naar beneden, zoals de eerste des vaderlands dat nog kon doen toen hij een kleine jongen was. De grootste vertolker van het kleine leed deed ook zoiets, zei daarover: ‘De gestalten die mijn muze schiep zijn de tot menselijke gedaanten gestremde onregelmatigheden in mijn spijsvertering’. Met die zelfkastijding bewees hij zijn grootheid en verhief daarmee het leedvermaak tot ware kunst.



Culinair

Literatuur Posted on Sun, February 16, 2014 15:34:16

WENTELTEEFJE

Johannes van Dam is heengegaan. Anders dan bij vele anderen is de weemoed die mij bekruipt bij dit bericht niet van culinaire aard. Het verorberen van voedsel is voor mij meer middel om te overleven. Toch herinner ik mij hem.

Het moet in de jaren negentig geweest zijn. Iedere ochtend bij het ontbijt luisterde ik naar de radio en op maandag was er een programma, ik dacht van Gijs Wanders, die min of meer bekende Nederlanders te gast had. Die keer was het Johannes van Dam.

Hij werd voorgesteld als de onverbiddelijke scherprechter van iedereen die culinair iets meende voor te stellen. Hij schreef daarover in het Parool, een krant die ik al jaren had afgedankt, ja u begrijpt, omdat het in die krant steeds meer over eten en dat soort dingen ging. Johannes van Dam was voor mij dus terra incognita.

Ik weet niet meer hoe het kwam, maar toch was mijn aandacht getrokken. Misschien door zijn onvervalste Hollandse naam, zoiets als Jo van Nieland-Braat uit ‘Kopstukken’ van Godfried Bomans, met daardoor een herinnering aan Hollandse gerechten van vroeger voordat het stokbroodvirus uit de zuidelijke landen had toegeslagen.

Misschien ook door zijn sonore stem zoals maar weinigen die bezitten, een geluid als van een senator in de volksvertegenwoordiging zonder het politieke geluid erin. Er zat een merkwaardige tegenstelling in de persoon die ik beluisterde. Hij was Hollands zoals Holland zijn kan. Zijn zuinige woorden getuigden daarvan.

En daarom was zijn gezag in dit land vreemd, merkwaardig, waar een traditie zoals beschreven in het boek van Jean François Revel Un festin en paroles niet bestaat. Het zal te maken hebben met veel van die Franse na-aperij in dit bloembollenland, waar grandeur toch een vies woord blijft en daarom beter zichzelf kan blijven.

Maar Johannes van Dam raakte bij mij een gevoelige snaar. Het was het gevoel een persoon te treffen die van koekebakkers gehakt kon maken. Wat hij vertelde over bevindingen in lokaliteiten, waar men tegen betaling in gemeenschappelijk verband voedsel kan verorberen, waren voor mij openbaringen.

Het einde van het gesprek bracht nog een verrassing, eigenlijk iets wat ik van een goede programmamaker mocht verwachten. Om voor de luisteraar zijn kwaliteiten te tonen werd Johannes van Dam een wentelteefje voorgezet. En dit bracht mij terug tot het wezen der dingen. Hier werd de zuiverheid recht gedaan.

Was dit Johannes van Dam? Reikte zover zijn macht? Geen Franse liflafjes, maar een eerlijk gerecht van vreemde smetten vrij, waardering voor die zo ten onrechte vergeten gerechten van vaderlandse bodem. Griesmeelpap met een korstje, een lichte nasmaak van vanille, watergruwel van bessensap met krenten, rozijnen en pijpkaneel.

De herinneringen speelden op en het water liep mij in de mond. Maar hier bleef het bij een wentelteefje. Even leek het of Johannes van Dam voor een niet neembare horde werd geplaatst maar onverstoorbaar ging hij de opdracht te lijf. Wat er volgde was zoiets als een ooggetuigenverslag van Holland België in het Bosuil stadion te Antwerpen. Alvorens te proeven inspecteerde hij het gerecht aan alle kanten. Hij prikte erin, keerde voorzichtig om, snoof vervaarlijk en had een vernietigend oordeel over de rozijnen die langer in het water hadden moeten liggen, het brood dat niet oud genoeg was, tekort in het vet gelegen dat reuzel had moeten zijn.

Tenslotte verwaardigde hij zich een minuscuul hapje te nemen. Alleen nog een licht gesmak als voorspel op het eindoordeel kwam door de ether. Verrassend genoeg was dat het volgens Johannes van Dam er nog wel mee door kon. Een groot eter zal ik nooit worden, maar in mijn verdere leven is er een weemoedig herinnering gebleven aan een wentelteefje. Dankzij Johannes van Dam.



« Previous