Ooit schreef ik als middelbare scholier een opstel over jeugd en muziek. Onbevangen stortte ik mij op het vraagstuk over de afstand van wat een kind kan begrijpen en de volwassene wil uitdrukken. Jammer genoeg is het opstel niet bewaard gebleven, neergesabeld door kritiek moet het door de wc pot gegaan zijn.
Ik kan mij ook niet meer voor de geest halen waar de leraar zich aan gestoten had. Wat ik mij vaag herinner was mijn weerstand tegen dwang iets mooi te moeten vinden. Zo herinner ik mij een voorstelling van het Scapino ballet, wat mij niets zei maar de onderwijzer vroeg of wij het mooi gevonden hadden, waarop de meeste leerlingen braaf ja knikten. Een ander geval was een schoolconcert met het orkeststuk L’apprenti sorcier’ oftewel ‘De tovenaarsleerling’ van Dukas. Breed werd uitgemeten hoe knap de orkestratie was van de muzikale vertelling over een tovenaarsleerling die zijn tovenaarsspreuk vergeten was en alles in het honderd liep. Ik herinner mij een school concert met een fagotconcert waarvan ik dacht wat moet ik hiermee. Ik was nog niet de drempel overgestoken van kind naar volwassene, voor wie de voorstelling, de muziek natuurlijk bedoeld was. Het Scapino ballet met die onbegrijpelijke dansen en passen kwam mij vreemd over. De muziek van de tovenaarsleerling vond ik lelijk en de fagot klonk als een krassende kraai. Die tegenstelling van wat een kind beleeft en wat de volwassene hem door de strot wil drukken is mij altijd bijgebleven.
Eerst vele jaren later gingen voor mij de ogen open. Het ballet was een belevenis, de tovenaarsleerling bleek een ongeëvenaarde vondst en de fagot met het rauwe geluid kon de ziel opensplijten. De tocht van een kind naar volwassenheid voert door een lange duistere tunnel tot aan het eind daarvan in het volle licht de werkelijkheid zich aandient.
Dit alles ging door mij heen toen ik in de krant (NRC van 31.01.2025) het stuk van Joost Galema las “‘Spraakmakers’ zegt veel, maar niet tot de verbeelding”. Daarin bespreekt Galema een voorstelling waarin het strijkkwartet van Ravel vergeleken wordt met designerbaby’s, het orkeststuk Carnaval der Dieren van Saint Saëns de deur zou openen naar dierenrechten, Fratres van Alvo Part iets te maken zou hebben met de katholieke jeugdjaren van een misbruikt kind.
Joost Galema bezocht als kind uit een niet muzikaal gezin op zijn negentiende voor het eerst een klassiek concert. Het opende een deur ergens van binnen. Hij kende die muziek niet, dacht hij, maar die muziek kende hem wel. De uitleg die de voorstelling ‘Spraakmakers’ Joost Galema voorspiegelde was totaal anders dan zijn eigen beleving van de muziek. In die uitleg werd veel gesproken, maar niet tot de verbeelding, aldus Joost Galema.
Hetzelfde moet ik als kind ervaren hebben bij het schrijven van mijn naar de verdoemenis verwenste opstel.
Oh, wat is het toch heerlijk te toeven tussen gelijkgestemden.