Blog Image

Celeste Lupus

Over dit weblog

Celeste Lupus schrijft over: literatuur, politiek, filosofie, recht, economie en wetenschap.

Film

Literatuur Posted on Sun, September 20, 2015 18:23:31

De wereld groter dan het benauwde dorp

Een goede vriend zond mij krantenberichten over een tentoonstelling over Michelangelo Antonioni in het Eye museum. Waaronder een stuk van André van Waardenburg ‘Pro Antonioni, de beste regisseur aller tijden’. Zijn stuk lezende kon ik hem nauwelijks volgen, want films die hij noemt heb ik nooit gezien. Het was wel een verrassing deze filmregisseur zo naar voren te zien halen. Michelangelo, ik dacht eerst van doen te hebben met die plafondschilder van de Sixtijnse kapel. Maar al snel rezen flarden op uit zijn film Blow-Up, de enige die ik ooit gezien heb, ik dacht in 1967. Ik zie beelden van een fotomontage in een studio waar een fotograaf iets opvalt en hij een stuk van het beeld steeds verder uitvergroot. Tot hij heel vaag van onder een struik een been naar buiten ziet steken. Zo ontdekt hij een misdrijf. Verder herinner ik mij twee jonge meiden, waaronder de piepjonge Jane Birkin, die naakt of halfnaakt door de fotograaf (van een of ander glossy blad) op de grond liggend in een tapijt beurtelings erin en er weer uit gerold worden. Dat was indertijd iets wat door de recensenten als een belevenis beschouwd werd. Zelf zag ik dat niet zo.

De grootheid van Antonioni ontging mij derhalve. In het stuk van André van Waardenburg ‘Pro Antonioni, de beste regisseur aller tijden’ komt hij wel meer tot leven, maar bevestigt ook mijn herinnering. De grootheid van Antonioni lijkt op de man die op het podium luidkeels verkondigt dat hij niets te zeggen heeft. Maar ook dat is een bijdrage aan het leven. Zoiets als de latere tv cultuur van John de Mol met Big Brother.

De kernvraag blijft wat de overeenkomst is tussen mijn boeken en de films van Antonioni. André van Waardenburg schrijft: ‘Met het ontdekken van Antonioni begreep ik dat de wereld groter was dan mijn benauwde dorp.’ Mijn vriend ziet in mijn boeken hetzelfde thema. Dat wordt zeer gewaardeerd, maar er is wel verschil. Van Waardenburg was nog maar zestien, zeventien jaar oud met zijn ervaring. Hij woonde ook nog op een dorp zonder bioscoop.

Na lezing van de drie krantenberichten over de tentoonstelling blijft de indruk dat zijn films vooral opvallen door het raadsel dat hij opwierp: vertel ik wat of is het niet meer dan een toverlantaarn met uitvergrote straatbeelden, met hier en daar iets dat ook wel een gimmick genoemd wordt? Het lijkt dan op performancekunst, iemand die op straat zo nadrukkelijk zichzelf staat te wezen dat het opvalt. Antonioni lijkt het verhaal uit de weg te gaan omdat hij genoeg heeft aan plaatjes om in weg te dromen.

Van Waardenburg ziet hier en daar nog wel enige emotionaliteit, zij het onder de oppervlakte. Het voorbeeld dat hij geeft bevestigt eigenlijk mijn opvatting, het verhaal, de emotie heeft de voorspelbaarheid van een reclamebeeld.

De grootheid van Antonioni bestaat dan uit zijn vakmanschap. Kunst is teveel gezegd. Het leven heeft meer reliëf dan het beeld van Antonioni laat zien.



Verschijnselen

Literatuur Posted on Tue, June 16, 2015 14:28:01

LINDA DE MOL EN DE NATUURKUNDE

 

Natuurkundigen onderzoeken verschijnselen. Dat kan een verschillend doel dienen. Technici zoeken naar een middel om een bruikbaar apparaat te maken. De theoretici zijn meer op zoek naar het wezen der dingen. En als men dat nader bekijkt valt het op dat het ene verschijnsel verklaard wordt met het andere. Linda de Mol doet ook zoiets. In haar blad Linda probeert ze uit te leggen waarom vrouwen vallen op foute mannen. Dat zijn playboys met sportwagens en Guccipakken, kortom alles wat glimt. Dat is fout volgens Linda, maar wel spannend. Fout omdat er geen liefde in het spel is en spannend, ja waarom spannend, dat verklaart ze niet.

Dan zal ik het maar doen. Het is spannend omdat liefde saai is. Liefde is trouw en dat betekent alles steeds maar weer opnieuw hetzelfde. Zo begrijp ik Linda de Mol. Wat ik niet begrijp is waarom glim fout is. Want dan is Linda de Mol zelf hartstikke fout. Bij alles wat ze doet probeert ze een beetje aandacht voor een wat diepere gedachte te voorkomen. En dat is eigenlijk de definitie voor glim. Figuurlijk dan, maar dat mag hoop ik.

Eigenlijk is alles wat Linda doet een aansporing, een verborgen boodschap om een beetje fout te gaan. Zo wordt het leven leuk en spreekt zij zichzelf tegen. Net zoals in de natuurkunde houdt zij zichzelf voor de gek. Zeg het nu maar eerlijk Linda, fout is niet fout, anders ben je nergens.

 



Vraaggesprek

Literatuur Posted on Sun, May 24, 2015 14:55:43

WILLEM VAN HANEGEM OVER HET EUROVISIESONGFESTIVAL

“Willem, wat vond jij van het Eurovisiesongfestival?”

“Ik heb alleen verstand van voetbal.”

“Nou kom Willem, je hebt daar best een mening over.”

“Ja, lekkere wijven, punkbroekie. In Albanië kunnen ze niet voetballen, maar dit kon er mee door. Die ene met die snor was er ook weer, wat een gozer.(Grinnikt). Was dat nou muziek?”

“Ja, dat zeggen ze.”

“Ze kunnen zoveel zeggen. Alleen, die Italiaanse gasten, die kunnen ze zo op de Costa Concordia zetten. Dan is de uitvaart meteen ook gezelliger.”

“Willem, je opbouwende kritiek over het voetbal kennen we. Noem een paar pluspunten.

“Stratemakerfestival. Circus. Heb ook een paar woorden Russisch verstaan.

“Dat was Engels Willem.”

“Russisch Engels dan zeker.”

“Neen, gewoon Engels.”

“En Poetin vond dat goed? Ja, die oligarchjes moeten ook wat. Bij hun in de kerk is niet veel te beleven.”

“Poetin heeft wel andere dingen aan zijn hoofd. Noem nog eens wat leuks om over naar huis te schrijven.”

“Ik had zo graag nog een keer dingedingdong willen horen. Die hebben toch ook een keer gewonnen. Ik zat toen nog met Truus op de bank en we bleven maar zingen, dingedingdong, dingedingdong, steeds maar weer, ook toen het allang afgelopen was. Dat miste ik echt. De muziek. Hadden ze Trijntje nou maar die naveljurk aangelaten. Dan had ze gewonnen.”

“Denk je?”

“Ja, dat denk ik. Het is net als bij voetbal. Ik doe of ik rechts ga en passeer links. Dat doen die wijven met hun naveljurken ook. Je verstand staat op nul en de rest volgt vanzelf.”

“Willem, ik dank je voor dit gesprek. Waar ga je nu doen?”

“Me aanmelden als begeleider voor het volgende festival.”



Lafheid

Recht Posted on Tue, May 19, 2015 13:01:40

DE BANGE NEDERLANDER

Herman Vuysje vraagt zich in NRC DEWEEK van maandag 11 mei 2015 af waarom de Nederlander wegkijkt als een conducteur in de trein wordt aangevallen. Dat is vreemd want hij geeft zelf het antwoord in de verklaring van Gerard Spong. Die verdedigt het wegkijken met een magistraal pleidooi: “Daar zijn instanties voor”. Zo zit dat dus in elkaar. Voor elk ongemak is een loket, een instantie. Persoonlijk initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel wordt zo al snel een vergrijp. Vroeger hadden brutalen de halve wereld. Door die instanties veel meer. Het is een vreemde paradox. Dit is geen tautologie of pleonasme. Onze democratie waarborgt de vrijheid door haar aan te tasten. Alles omwille van de vrijheid. Het lijkt op die andere vrijheid die is ontaard in het communisme. Alles kan ook verklaard worden. De Nederlandse blauwhelmen in Srebrenica hadden het niet gedaan. Het was de politiek, de verkeerde opdracht, de te lichte bewapening. Kortom, ze hoefden daarginds alleen maar het verkeer te regelen.

Is er iets anders te verwachten? Ik vrees van niet. Als de mensen opgevoed worden in het geloof van Gerard Spong zal de verruwing steeds meer om zich heen grijpen. Ik heb er zelf ook geen oplossing voor. Herman Vuysje ook niet. Sterker nog, zonder in een precaire situatie te verkeren krijg ik al angstvisioenen voor het geval dat zoiets wel gebeurd. Zal ikzelf ook wegkijken? Alhoewel ik me blijf voorhouden me met doodsverachting in de strijd te gooien is de kans zeer wel aanwezig. Lafheid bestaat niet meer. Het is een grondrecht geworden.



Hebzucht en verwachting

Politiek Posted on Sun, April 26, 2015 17:10:05

DE KUNST VAN HET AFPAKKEN

Bankiers houden zich aan de regels wanneer zij zichzelf belonen. Dat is hun eenvoudige verweer. Joris Luyendijk vindt dat amoreel in zijn artikel in NRC DEWEEK van maandag 20 april 2015. In een televisieprogramma over hetzelfde onderwerp zei een veelgevraagde headhunter voor dit soort baantjes niets verkeerds te zien in die beloningen. Het was gebruikelijk, je zou een dief van jezelf zijn en daarom bepaalde het gebruik de moraal. Dat was zo ongeveer de filosofie van deze ingewijde. Luyendijk zou dat waarschijnlijk bestempelen als boevenmoraal, niet ten onrechte.

Hier staan twee werelden tegenover elkaar. Is het mogelijk die te verenigen? Ik denk het niet. Zolang er ongelijkwaardige partijen tegenover elkaar staan zal er sprake zijn van uitbuiting, gemeten naar de beloning in verhouding tot de geleverde prestatie. Jesse Klaver van een partij die debet en credit aan zijn laars lapt, zo te zien uitzinnig van woede, ging zich te buiten in een hoorzitting van de Tweede Kamer bij de ondervraging van de president commissaris Van Slingelandt van de ABNAMROBANK. Voor de bühne was het indrukwekkend. Maar voor de redacteur van Brandpunt ontlokte dat de kwalificatie ‘snotneus’ en die kon meteen vertrekken. Was dat terecht? Klaver had toch gelijk?

Bij nader inzien lijkt de opstelling van Klaver toch meer op die van huilen met de wolven. Diens uitzinnige verontwaardiging wekt weerstand als men bedenkt welk gedachtengoed hij vertegenwoordigt. Ook de partij van Jesse Klaver rechtvaardigt het openzetten van de geldkraan omdat het slecht zou gaan. In cijfers lijkt dat ook zo te zijn. Gijsbert Vonk, hoogleraar sociale zekerheidsrecht te Groningen rekent het voor in dezelfde krant. Hij schrijft:

Ook de ‘budgetarmoede is’ toegenomen. Het gaat hier om mensen die alleen nog de meest essentiële kleding kunnen aanschaffen: kleding, energie, voedsel maar geen zaken als uitgaan, vakantie, sport of hobby. 5,4 procent van de bevolking leeft op of onder dit niveau van 960 euro per maand.

Je vraagt je af wat die bootvluchtelingen eigenlijk willen. Een heel intrigerende zin van professor Vonk is ook:

Volgens het SCP en het CBS waren er in 2014 in Nederland nog nooit zoveel armen als nu.

Dat klinkt uiterst alarmerend, maar ook verwarrend. Want nu is 2015. Dus in 2014 moet er minder armoede geweest zijn dan nu, terwijl Vonk het voor 2014 juist zo dramatisch voorstelt. Als ik professor Vonk was zou ik die woordjes ‘als nu’ maar hebben weggelaten. Maar ja, dat zal wel komen door het onderwijs van tegenwoordig. Het meest opvallende vind ik echter de vermelding van Vonk over de vakantie, terwijl de mensen waar hij het over heeft al vakantie hebben.

Dat klinkt cynisch en dat is het ook. Want waar gaat het over? De achterban van Vonk lijkt dezelfde als die van Jesse Klaver. Vonk en Klaver willen helpen door de geldkraan open te draaien, zonder een tegenprestatie te verlangen. Als men daar tegen in brengt dat Nederland dan binnen de kortste keren het lot zal treffen als Griekenland zullen zij ongetwijfeld neen schudden. Want Nederland heeft een belastingsysteem en in Griekenland is dat zo lek als een mandje.

En daar wringt de schoen. Waar de bankiers een prestatie leveren in geen verhouding tot hun beloning, daaraan lijdt ook het belastingsysteem. In de feodale tijd gold het recht van de sterkste. Iedereen moest zichzelf maar zien te redden. De tiende penning van Alva werd als een buitensporige belasting gezien. In de negentiende eeuw ontstond de gedachte van belasting naar draagkracht. Omdat de rijke mens het meeste baat had bij de door de overheid geleverde prestatie, leger, politie en onderwijs. In de twintigste eeuw werd het stelsel omgezwengeld tot een rondpompen van het geld. Herverdeling, subsidies, ondersteuning, een gigantisch overheidsapparaat dat geld vrat aan salarissen en huisvesting.

Mensen behoren zich verantwoordelijk te voelen voor hun eigen bestaan en hun leven daar op in te richten. Velen doen dat ook. Iedere belasting maakt daarop inbreuk. Zonder belasting doet de burger alleen een uitgaaf omdat hij er iets voor terug krijgt, waar hij zelf het genot van heeft. Een belasting knipt dat volledig door. Dan is het niet de burger zelf die beslist over de uitgaaf. Hij kan ook niet beslissen waaraan het besteedt wordt en heeft er meestal ook geen enkel genot van.

Het is duidelijk dat men met een dergelijk systeem voorzichtig moet omspringen. Helaas is dat niet het geval. Van een eenvoudig salaris wordt al minder dan tweederde overgehouden om het vrij te kunnen besteden. Maar dat is nog lang niet alles. Van elk gekocht product gaat twintig procent weg aan omzetbelasting, verder nog allerlei accijnzen op bepaalde goederen, zoals alcoholhoudend drank. De motorrijtuigenbelasting is een melkkoe voor de overheid die in de verste verte niet besteed wordt aan het wegennet, maar verdwijnt in de zogenaamde algemene middelen waar de daklozen het ook van moeten hebben. Om van de vele andere belastingen nog maar te zwijgen. Waar het precies allemaal heen gaat is een raadsel, met cijfers alleen kan dat niet uitgelegd kan worden.

Tegenwoordig moet overal op bezuinigd moet worden, wat vroeger niet hoefde, op de cultuur, de openbare omroep, de orkesten, de musea, omdat er geen middelen zijn. Aan de andere kant is de belastingdruk verschrikkelijk hoog. Dan kan de conclusie alleen maar zijn dat er een gigantische verspilling is of een te hoge verwachting van wat er allemaal mogelijk is. Waarschijnlijk is het van beide wat.

Jesse Klaver en professor Vonk moeten niet denken dat met ferme praat op te lossen. Bankiers en multinationals lachen hen stilletjes uit. Neen, de rekening presenteren zij aan de eenvoudige hardwerkende man die niet wil profiteren, niet in het bezit van een arbeidscontract, geen bijstand, alleen de wil om te overleven. Zij hebben geen stem in het politieke debat. Het recht van de sterkste geldt nog steeds en uitbuiting ook.



Onbegrip

Filosofie Posted on Wed, April 22, 2015 14:40:17

EEN OPZICHTIGE JOOD OF HET VRIJE WOORD

“Wat vindt u van Bram Moszkowicz?

“Ik vind hem een opzichtige jood.”

“Wat! Hoe kunt u dat nu zeggen?”

“Hoe bedoelt u dat?”

“Wel, dat hoef ik u toch niet uit te leggen. U deelt toch onze afkeer van wat er vroeger is voorgevallen. Voor en na de oorlog.”

“Ik zie het verband niet.”

“Uw manier van spreken herinnert aan de wijze waarop ook in ons land over landgenoten werd gesproken en waarvoor wij ons na de oorlog diep schaamden.”

“Ik zie het verband nog steeds niet.”

“Begrijpt u dan niet hoe uw opmerking dat afschuwelijke verleden weer kan oprakelen?”

“Neen, dat begrijp ik niet.”

“Hoeveel mensen zullen zich wel niet aangesproken voelen?”

“Anderen dan Bram Moszkowicz?”

“Ja, anderen. Al die mensen die de oorlog overleefd hebben en waarvan het overgrote deel van hun familie in de gaskamers is omgekomen.”

“Maar waren dat allemaal opzichtige joden en wat heeft dat met Bram Moszkowicz te maken?”

“Neen, niets natuurlijk. Maar waar het om gaat is natuurlijk de angst voor de aanzetting tot haat, zoals dat vroeger is gebeurd.”

“Dus de vermelding van iemands geloofsrichting moet achterwege blijven als het als een minder gunstige karakterduiding kan worden opgevat? Zoals ook het woord ‘neger’ uit het woordenboek wordt geschrapt? Dit op straffe van het aanzetten tot haat?”

“Het gaat er natuurlijk om in welk verband het wordt gezegd en tegen wie.”

“Toch klopt het niet. Om terug te keren tot het voorbeeld van Bram Moszkowicz. Hij is jood en komt er op de televisie nadrukkelijk voor uit. Sterker nog, hij doet er meermalen een beroep op om zijn houding te verklaren. Daarnaast staat vast dat hij pronkzucht vertoont, zijn voormalige kantoorgebouw was uitbundig versierd. Het lijkt erop of het zich vooropstellen om jood te zijn een afweer moet vormen tegen mogelijk ongewenste aanvallen. Waar een ieder van onverdachte huize uitgemaakt mag worden voor wat niet al, daar is een lid van een kwetsbare etnische groep of geloofsrichting bij voorbaat van ongewenste kritiek gevrijwaard, ook al betreft het een spontane beoordeling.”

“U ziet het te somber in, als ik het zo zie. U vergeet echter dat het noemen van dingen bij de naam in strijd kan komen met een eigen verantwoordelijkheid.”

“In strijd met een eigen verantwoordelijkheid?”

“Ja, of misschien druk ik mij niet goed uit. Het noemen van de dingen bij de naam kan men zich niet altijd veroorloven. Het zijn de omstandigheden die bepalen wat er wel en wat er niet gezegd kan worden.”

“Ik kan dus onder de huidige omstandigheden Bram Moszkowicz geen opzichtige jood noemen?”

“Neen, net zo min als u uw buurman zou kunnen bestempelen als een kortzichtige mohammedaan.”

“U bedoelt dat een kortzichtige mohammedaan niet bestaat? En wat vindt u van de man die zegt ‘noem mij geen moordenaar, anders maak ik jou dood’?”

“U legt mij woorden in de mond die ik niet gezegd heb.”

“U zegt het niet, maar wat zegt u wel?”

“U blijft een slecht verstaander. Nogmaals, het zijn de omstandigheden die bepalen wat er wel en wat er niet gezegd kan worden.”

“U geeft er de voorkeur aan dat de dingen niet gezegd worden? Tenminste dat beluister ik in uw redenering. U zet zich immers vooral af tegen wat er wel gezegd wordt.”

“Nu beticht u mij ervan aanhanger te zijn van valse voorstellingen van zaken. U doet mij onrecht. Ik probeer de zaken zo voor te stellen dat tegenover elkaar staande partijen geen aanstoot aan elkaar hoeven te nemen.”

“Dat kan alleen maar als u een groot deel van de werkelijkheid verzwijgt. Wat schieten we daarmee op? U schept voor de korte tijd rust terwijl er niets wordt uitgeproken. Wat beoogt u daarmee?”

“Begrijpt u dat dan niet? Wij beogen begrip voor elkaars standpunt op te brengen.”

“Wat? Voor standpunten die onuitgesproken blijven? Standpunten kunnen alleen ingenomen worden in een wederzijds gesprek.”

“Die standpunten zijn vooraf bekend. Dat kan iedereen vinden in de wederzijdse media.”

“Dat bedoel ik niet. Het gaat om het ontwikkelen van een standpunt als reactie op dat van de ander. Het al bekende standpunt van de ander kan alleen dienen als vertrekpunt. Het gaat erom zich te kunnen inleven in de wereld van de ander. Aan de hand daarvan kan tot een eigen standpunt worden gekomen en vervolgens misschien tot een vergelijk.”

“En u denkt dat dat het noemen van de dingen bij de naam dat mogelijk maakt? U vergeet en miskent de ondoorzichtigheid van de besluitvorming om een groep te besturen. Een rationele grondslag zou rekening moeten houden met alle belangen en de afweging daarvan kan alleen maar door weinigen worden begrepen. Laat staan dat er een offer voor gebracht zou moeten worden als het in een persoonlijk nadeel zou uitvallen.”

“U hebt mij overtuigd.



Journalistiek

Politiek Posted on Sat, March 07, 2015 16:02:53

HET ZINDELIJKE DENKEN

Een beetje kwaliteitskrant wil ook graag de andere kant van de medaille laten zien. Zoals in een geschil wederpartijen recht hebben op hoor en wederhoor vervult ook de journalistiek die zedelijke plicht. Of dat de beweegreden is voor de plaatsing van twee artikelen in NRC DEWEEK van maandag 2 maart 2015 weet ik niet, maar het is goed denkbaar. Wat het alleen niet begrijpelijk maakt is het povere, onzindelijk gehalte van beide stukken. En dat terwijl de redactie van die krant aan de lopende band zonder opgaaf van redenen stukken afwijst die niet voor plaatsing in aanmerking komen. De indruk is dan dat bij de selectie niet de kwaliteit maar de controversialiteit maatgevend is.

In kwestie gaat het om de stukken van Frits Hoekstra getiteld ‘Stel verheerlijken van jihad niet strafbaar’ en van Maarten Zeegers ‘Buitenlandse ‘haatimans’? Nederlanders preken ook zo’. De teneur in beide stukken is de rechtvaardiging om de jihad te mogen verdedigen omdat wij geen zedenmeester mogen zijn, immers in ons eigen land is ook verschrikkelijk veel mis.

Ik begin met Frits Hoekstra te citeren: ‘Waar kwetsen van gelovigen doorgaat voor vrijheid van meningsuiting, worden aanmoedigingen tot jihad vervolgbaar. Moet ik me dan ook maar stilhouden? Mag ik nog zeggen dat ik moslims begrijp die het westen haten? …..Natuurlijk veroordeel ik terrorisme, maar de haat die eraan ten grondslag ligt kan ik tot op zekere hoogte begrijpen. Afghanistan, drones, hatelijke cartoons…Terwijl de les uit Vietnam en Afghanistan toch moet zijn dat je ideeën, ideologieën en overtuigingen niet weg kunt bombarderen.’

De stijl van Hoekstra doet mij denken aan de krant destijds van Hitler, de Völkischer Beobachter. Ook aan de verdediging van Seiss Inquart voor het Duitse misdaad- en oorlogsgeweld in Nederland. De teneur is ‘wij mogen dan misschien wel eens wat verkeerd doen, maar met jullie is ook veel mis.’ Nimmer wordt het optreden zelf beoordeeld. Net zoals de voedingsbodem voor het nationaalsocialisme een soort collectief gevoelde frustratie moet zijn geweest kan ook Hoekstra geen andere indruk wekken.

Ik hoop dat het geen betoog behoeft dat een westerse misdaad geen argument, rechtvaardiging kan zijn voor het kiezen van onschuldige slachtoffers. Net zoals onder het nationaalsocialisme waren diegenen die voor dat soort daden het gemakkelijkst te recruteren waren jongeren en ook ouderen zonder eigen overtuiging.

Kortom het zedelijk besef van Hoekstra is van een bedenkelijk gehalte. Ik ken zijn persoonlijke achtergrond niet, maar vooralsnog blijft de indruk dat hij gedreven wordt door persoonlijke frustratie. Dit vooral ook omdat hij keer op keer het zich gekwetst voelen als >rechtvaardiging neemt voor agressie en het aanzetten tot monstrueuze daden. Nimmer komt Hoekstra op de gedachte dat die gekwetste haatpredikers hun energie ook ergens anders in kunnen steken, in iets waar de mensheid beter van wordt.

Het artikel van Maarten Zeegers ‘Buitenlandse ‘haatimans’? Nederlanders preken ook zo’ is van hetzelfde laken een pak. Zeegers vraagt zich in onderkoelde woede af waarom zogenaamd verkeerde imans de inreisvisum wordt geweigerd terwijl in Nederland zelf al zoveel mis is. Opnieuw geen onderzoek naar de schadelijkheid van het gedachtengoed zelf. In plaats daarvan is de teneur, het mag dan misschien schadelijk gevonden worden maar hier is ook al zoveel aan de hand en waarom mogen zij dan ook niet hier een beetje meedoen met rotzooi trappen.

Keer op keer als men dit soort artikelen leest krijgen we deze onzindelijkheid over ons heen. Ik dacht dat we van de tweede wereldoorlog wat geleerd hadden, maar de krant die zich hiervoor leent is dat blijkbaar al weer vergeten.



Aardrijkskunde

Filosofie Posted on Sat, February 14, 2015 15:39:23

MEKKA LIGT IN EUROPA

 

Volgens de schrijver Abdelkader Benali in NRCDEWEEK van maandag 26 januari 2015 zou de Franse schrijver Michel Houellebecq in een interview met Le Figaro gezegd hebben: “Mensen kunnen niet zonder God leven. Dan word het leven ondraaglijk.” Benali vermeldt dit als kennelijk verweer voor zijn onbetamelijke gedrag als puber op school, waar hij de fatwa tegen Salman Rushdie verdedigde wegens belediging van de profeet.

Dit lezende moet ik allereerst opmerken dat het mij wederom moeilijk valt aan te nemen wat ik vaak moet horen, namelijk dat de islam vredelievend is en geen mensen wil doden. Voorts meen ik dat Benali de uitspraak van Houellebecq verkeerd opvat. Benali ziet het als rechtvaardiging, als vergoelijking voor wat hij nu schoorvoetend toegeeft, verkeerd gedrag. Immers zijn behoefte aan god was er de oorzaak van. Het is een rechtvaardiging zoals de dief die brood steelt omdat hij niet te eten heeft.

Helaas voor Benari denk ik dat Houellebecq geen medestander is. Wie diens boek ‘Soumission’ heeft gelezen ontkomt niet aan de ondertoon erin. En dat is het wegkijken om geen stelling te hoeven nemen tegen een verontrustende ontwikkeling. Immers het leven is al zwaar genoeg. Dat mensen niet zonder god kunnen is in dat licht bezien alleszins begrijpelijk. Zonder god wordt de verantwoordelijkheid te zwaar. Schuld hoopt zich op als een ondraaglijke last. Met een god komt alles in het reine, kan absolutie verkregen worden.

Abdelkader Benali is in de valkuil gevallen die Houellebecq heeft opgezet. De mensen willen geen verantwoordelijkheid en daarom geloven ze in god. Benali meent absolutie te kunnen krijgen op grond van een uitspraak die ironisch bedoeld is. Zo troost Benali zich met een fopspeen.

Het is zonneklaar dat dit geen goed middel is om uit de identiteitscrisis te geraken waarin hij verkeert. Want dat hij daarin verkeerd is wel zeker. Hij schrijft: “Sinds 11 september 2001 twijfelden ook heel veel Europese moslims waar ze bij horen. Horen ze bij het Parijs van Voltaire of het Mekka van Mohammed! Dat is de verkeerde vraag. De moslims zijn net zo Europees als de Roma, homoseksuelen, intellectuelen, boeren en fabrieksarbeiders. Wij zijn al eeuwen in Europa en politici en pers moeten eens ophouden te doen alsof wij gisteren zijn aangekomen. We zijn hier en blijven hier.”

Wat mij betreft mag Benali blijven als hij geen rotzooi trapt. Maar dat moslims al eeuwen in Europa zijn kan ik alleen maar aannemen als hij bewijst dat Mekka in Europa ligt.

 



« PreviousNext »